Bij 2 Korintiërs 12:2-4
Ik ben bezig met mijn vorige Parelduiker. Ik schrijf over Hemelvaart en de opwaartse beweging die dat verhaal in mij oproept. Dat ik bang ben dat ik ga zweven. Dat mijn spiritualiteit los komt van de aardse realiteit en mijn dagelijks bestaan. Daar ben ik niet naar op zoek, integendeel! Daarom zoek ik tegenwicht en die vind ik bij Meester Eckhart, die God Oergrond noemt. En terwijl ik daarmee bezig ben, fluistert er een stem ergens in mij. ‘Stel je voor: alleen maar grond. Een leven zonder vervoering.’ Ik weet meteen: dat geeft ook geen leven. Inderdaad, stel je voor!
Het is een ervaring die ik iedereen gun. Je bent op vakantie, kijkt naar een prachtige sterrenhemel en je beseft ineens hoe klein je eigenlijk bent. Je bekijkt jezelf vanuit die grootsheid en je verdwijnt. Je wordt opgenomen in dat grote geheel. En even, even bén jij er niet meer. Of je luistert naar een concert en je wordt meegevoerd. Je bent niet meer jij die naar de muziek luistert; je bent de muziek. Of je rijdt door de bergen en ineens breekt het landschap open en je voelt je … alles. Of je ontmoet een ander wérkelijk en even vallen alle grenzen weg. Allemaal voorbeelden van min of meer dezelfde ervaring. Jij valt weg. Je gaat op in iets groters. Je bent voorbij aan jezelf.
In ieder geval Paulus zal deze woorden herkennen. Hij beschrijft de ervaring van ‘een volgeling van Christus’ – en ik heb sterk de indruk dat hij het over zichzelf heeft. Hij wordt meegevoerd tot in de derde hemel, tot in het paradijs en hoort daar woorden die door geen mens mogen worden uitgesproken. ‘Of de man tijdens deze ervaring in zijn lichaam of buiten zijn lichaam was, dat weet ik niet,’ schrijft hij erbij, ‘dat weet God alleen.’ In een andere taal, in andere beelden, met andere woorden beschrijft hij hier de ervaring van vervoering, van voorbij aan jezelf raken.
Is dat zweven, zoals dat zweven van Hemelvaart, waar ik tegenwicht tegen zoek? Nee, zo voelt het niet. Het voelt juist alsof ik thuiskom, dit soort momenten. Alsof ik, door meegevoerd te worden tot voorbij aan mezelf, ontdek dat diegene die ik Marga noem, minder Marga is dan deze ‘voorbij aan mezelf’-Marga. Ik voel me opgenomen in de Liefde, in het Leven, in God en daardoor verbonden met alles en iedereen. Ik verzacht en ontspan. Het is alsof mijn buitenkant teder ingesmeerd wordt met weekmakers en oplost, zodat de liefde vrijuit kan vloeien, zonder dat ik daar tussen zit. Mijn hart wordt ruim. Ik word ruim.
Ervaringen als deze vormen mij in de loop der tijd om. Ze bewerken dat mijn hart soms zacht kan blijven, ook onder druk. Dat ook achter de harde woorden of het lastige gedrag van een ander het verlangen naar liefde zichtbaar blijft. Dat ik ga zien hoe groot mijn voetafdruk is op deze aarde en daarom andere keuzes ga maken als het gaat om vervoer, kleding en wat er op mijn bord komt. Kortom: deze ervaringen van vervoering dringen tot diep in mijn dagelijks leven door. ‘Voorbij aan mijzelf’ en tegelijkertijd met mijn voeten in de klei.