Parelduiken in de bijbel

Als een kind

Bij Marcus 10:15

‘Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal er niet in binnengaan.’ Woorden die meestal uitgelegd worden in de trant van: je moet worden als een kind. Je moet onschuldig en ontvankelijk zijn. Zoals een kind openstaat voor de wereld. Prachtige boodschap. Maar er is meer.

Aan het Griekse woord ‘kind’ kun je niet zien of het onderwerp of lijdend voorwerp is. Dat betekent dat er twee mogelijkheden zijn om deze zin te vertalen. Je kunt inderdaad aansluiten bij de gangbare uitleg. ‘Wie het koninkrijk niet ontvangt zoals een kind iets ontvangt …’ Maar met evenveel recht vertaal je: ‘Wie het koninkrijk niet ontvangt zoals je een kind ontvangt …’ Een klein verschil, maar wat een ruimte ineens! En wat zegt dat beeld veel over het koninkrijk.

Want hoe ontvang je een kind? Je verwondert je over het kostbare geschenk dat jou zomaar is toevertrouwd. Dat jou zomaar is gegeven. Een kind is kwetsbaar, onaf. Nog lang niet volwassen, volgroeid en zelfstandig. Je koestert het, beschermt het, geeft het voeding die past bij de leeftijd, je geeft het ruimte om zich te ontwikkelen, je daagt het uit om stappen te nemen, je helpt het om verantwoordelijkheid te leren dragen, je helpt het om te ontdekken wie het is. Je doet kortom alles om het kind groot te brengen, het op te laten groeien, opdat het vrucht kan dragen.

Het koninkrijk is als een zaadje, zegt Jezus elders. Inderdaad. Het is niet ‘af’ als het jouw leven binnenkomt. Nee, dan begint het pas! Het zaad heeft het in zich om vrucht te dragen, maar daartoe moet het zich wel eerst ontwikkelen. Het heeft groeikracht, maar om het te láten groeien – steeds groter, steeds omvattender, steeds meer geborgenheid gevend, steeds meer leven gevend – daartoe moet je het ruimte geven, aandacht, voeding, licht. Het koninkrijk is kortom niet iets dat kant en klaar is en in één moeiteloze beweging jouw leven op een hoger plan tilt, nee, het hangt óók van jou af of het tot wasdom komt. Wees alert op dat kleine zaad dat op onverwachte momenten in jouw leven gezaaid wordt. Wees je ervan bewust wat jij met dat zaad doet. Ben jij goede grond voor dat zaadje? Geef jij het wat het nodig heeft om te groeien? Of ontsnapt het kleine begin aan jouw aandacht en sterft het een vroegtijdige dood? Leef aandachtig en probeer het koninkrijk te ontvangen zoals je een kind ontvangt, opdat het groeit en groter wordt en vrucht kan dragen in jouw leven.

Roeping

Bij Matteüs 14:22-33

Het woord ‘roeping’ interpreteerde ik vroeger nogal beperkt. Ik dacht alleen aan religieuze roepingen – om in te treden in het klooster of om dominee te worden. Nou ja, vooruit, van een roeping zal ook wel sprake zijn, dacht ik, als je gaat werken in de sloppenwijken van Buenos Aires. In die zin verstaan, zijn het de uitzonderingen die een roeping hebben. Ik denk inmiddels dat we het woord heel anders moeten interpreteren. Maar eerst schotel ik je een bijbelverhaal voor.

De leerlingen zitten in een boot op het meer; Jezus is achtergebleven op het land. ’s Nachts gaat het stormen. De golven zijn hoog. Tegen de ochtend zien ze ineens een figuur over het water lopen. ‘Help, een spook!’, roepen ze. Het blijkt Jezus. ‘Ik ben het’, zegt hij. ‘Vrees niet!’ Petrus heeft de moed iets te zeggen. ‘Als u het bent, zeg mij dan te komen!’ ‘Kom’, zegt Jezus. Petrus klimt overboord en loopt over het water naar hem toe. Op het moment dat hij zich bewust wordt van de stormwind die om hem heen loeit, zakt hij door het water en dreigt hij te verdrinken. Jezus strekt zijn hand uit en grijpt hem vast. Samen klimmen ze de boot weer in.

Petrus loopt over het water! Huh!? Een méns die over water loopt? Kijk, dat Jezus het doet, oké. Over hem worden wel meer wonderlijke dingen verteld. Maar Petrus! De o zo menselijke leerling. Juist díe doet hier iets dat volledig voorbij gaat aan wat mensen kunnen!

Hoe kán dat? Hoe kán Petrus iets doen wat niemand voor mogelijk houdt? Dat kan hij, omdat hij zich heeft laten roepen. ‘Als u het bent, zeg mij dan te komen!’ ‘Kom!’ Zo eenvoudig is het in het verhaal beschreven. Petrus weet zich geroepen en dat maakt dat hij iets kan doen dat voorbij gaat aan zichzelf. Hij heeft, zogezegd, een roeping. En zolang hij zijn roeping voor ogen houdt, is hij in staat om over de golven te lopen. Zodra hij zijn aandacht laat opeisen door de stormwind, gaat het mis; dan zakt hij door het water.

Roeping is een groot woord. Wij máken het vaak groot. We denken aan een roeping voor het hele leven. Maar je kunt het ook verstaan als ‘je geroepen weten’. Je geroepen weten om op dít moment in déze situatie dit of dat te doen. Op die manier kan iedereen elk moment een roeping ontvangen. Een roeping om iets te doen of te zeggen dat voorbij gaat aan jezelf. Ik kan het achteraf herkennen als ik iets gezegd heb dat impact gemaakt heeft. Meestal ben ik zelf verbaasd over wat ik zei en heb ik eigenlijk geen idee waar dat vandaan kwam. Of het is me geschonken om iemand met wie ik het moeilijk heb, te zien voor wie hij is: een mens op zoek naar liefde. En aanvaarding welt vanzelf in mij op. Of ik ben in een situatie waarin onrecht gebeurt aan een medemens – dan heb ik echt wel dit gevoel van roeping nodig om mijn bangigheid te overwinnen en me uit te spreken. Want juist de roeping die ik, bewust of onbewust, voel, maakt dat ik iets kan of durf te doen dat voorbijgaat aan mijzelf.

Om te doen wat onmogelijk lijkt, moet Petrus zich geroepen weten. Dat geldt voor Petrus en dat geldt evengoed voor mij. Zolang ik mijn roeping voor ogen houd, ontvang ik de kracht om iets te doen dat aan mezelf voorbij gaat. En als ik de voeling met mijn roeping dreig te verliezen, zak ik door het water. Gelukkig kan ik er altijd weer om vragen. ‘Als u het bent, zeg mij dan te komen!’

Hij nam een kind

Bij Mc. 9:36

Jezus geeft zijn leerlingen aanschouwelijk onderwijs en daartoe zet hij een kind in hun midden. Heel letterlijk, maar in het Nederlands klinkt dat gek, staat er: hij nam een kind. Hij nám! En ogenblikkelijk hoor ik de woorden van het laatste avondmaal: hij nam een brood, zegende het, brak het en deelde het uit.

In zijn evangelie gebruikt Marcus vijf maal precies deze vorm van het werkwoord nemen. Eerst beschrijft hij tweemaal een wonderbare spijziging. Jezus nam een brood, sloeg zijn ogen ten hemel, sprak de dankzegging uit, brak het en deelde het uit tot verzadiging van velen. En een paar hoofdstukken na onze scène met het kind, viert hij het avondmaal met zijn vrienden, waarbij hij het brood en de beker neemt.

Is het vergezocht om te denken dat Marcus hier, als Jezus dit kind neemt, expres dat woord gebruikt, zodat wij daaraan denken – aan: Hij nam een brood …? Is het vergezocht om te denken dat dit kind net als het brood genomen, gezegend, gebroken en gedeeld wordt, maar dan op een geestelijke, spirituele manier? Gebroken en gedeeld opdat zijn leven vrucht draagt en velen verzadigt? Het is wél de werkelijkheid! Het kind leeft nog steeds, ofschoon het al eeuwen geleden gestorven is. Het leeft nog steeds, omdat het bij wijze van spreken nog steeds in ons midden staat en ons vraagt: Laten jullie je nemen door Jezus, door God, om gezegend te worden, om gebroken te worden en gedeeld?

Aanlokkelijk klinkt het niet: gebroken en gedeeld worden. Daar komt sterven bij kijken – geestelijk sterven, maar sterven blijft het. Van je eigen plannen afzien, van jezelf afzien, jezelf leeg maken. Dat is dit sterven. Maar dit sterven heeft een zachte kant, want dit is een sterven opdát. Je ziet van jezelf af, opdat je God voor ogen kunt hebben. Je maakt jezelf leeg, opdat God jou kan vullen. Je laat je eigen plannen varen opdat God door jou kan handelen.

Jezus neemt een kind. En het kind vraagt jou: laat jij God zijn werk doen in je leven, opdat jouw leven vrucht draagt en velen verzadigt? Of houd je je leven voor jezelf en wordt je leven, omdat het niet ten dienste staat van zegen, van groei en vermeerdering – wordt je leven nooit groter dan jij bent?

Op het juiste moment

Bij Psalm 1:3

Je kent het sprookje van Doornroosje vast. Ze prikt zich aan een spinnenwiel en ze valt voor honderd jaar in slaap. Het kasteel waarin ze woont, raakt overwoekerd door doornige rozenstruiken en de slapende prinses bestaat alleen nog in de verhalen die over haar worden verteld. Dan verschijnt een jonge, knappe prins ten tonele. Hij weet zich een weg te banen door de rozenstruiken heen, vindt Doornroosje en kust haar wakker.

Ik heb dit sprookje altijd begrepen als een romantisch verhaal over een prins die dapper de rozenstruiken te lijf gaat om de prinses te bevrijden uit haar betoverde staat. Maar dat beeld klopt helemaal niet! De crux is dat deze prins precies honderd jaar nadat de betovering in werking is gegaan, langskomt. Of, anders gezegd, hij komt precies langs op het moment dat de betovering wordt verbroken. Misschien waren er al 99 andere jonge, knappe prinsen langs geweest, maar déze kwam op het juiste moment. Dat hij de weg naar Doornroosje vindt en haar kan wakkerkussen heeft helemaal niets met hém te maken, maar met het momént. De rozenstruiken gingen vanzelf opzij om de weg vrij te maken.

Ik heb vele talenten, maar eentje heb ik tot in de finesses ontwikkeld: mezelf op mijn kop geven als ik traag van begrip ben. Sommige inzichten zijn zó logisch, voelen zó helder en klaar, dat ik me vertwijfeld kan afvragen hoe het komt dat ik dat alles niet eerder heb gezien. Toch komen de meeste inzichten door iets kleins. Een enkele zin in een boek. Iets ogenschijnlijk onbenulligs dat iemand vertelt. Een beeld dat in mijn innerlijk opwelt. Niets indrukwekkends, maar het komt op het juiste momént. Precies op het moment dat ik ontvankelijk werd voor dat ene woord, dat ene beeld. Precies op het moment dat de rozenstruiken al vanzelf opzij gingen.

Dat ik maar één zinnetje of één beeld nodig heb om tot inzicht te komen, vertelt mij dat dat inzicht onbewust al voorbereid is. Dat het ergens in mij, onder de oppervlakte, heeft liggen groeien en rijpen en uiteindelijk zó rijp is geworden, dat het maar een klein haakje nodig heeft om naar mijn bewuste gehaald te worden.

Ik moest hier allemaal aan denken door Psalm 1. De mens wordt daar beschreven als een boom, geplant aan beken water, die zijn vrucht geeft op zijn tijd (Naardense vertaling). Ik ben een boom, en jij ook, en op onze tijd dragen we vrucht; ik op mijn tijd en jij op jouw tijd. Op ónze tijd! Niet eerder, niet later. Van een appelboom moet je geen zoete vruchten verwachten in april en van een aardbeiplant niet in december. Er is een moment waarop de vrucht ontwikkeld, groot en rijp is genoeg om geoogst te worden. Dát is het moment waarop de betovering is verbroken en de rozenstruiken opzij gaan. Dát is het moment waarop het inzicht de geringste aanleiding aangrijpt om door te breken.

Dit besef ontspant mij en wel op twee manieren. Eén. Dat gefoeter op mijzelf omdat ik traag van begrip zou zijn is niet nodig. Dat wat inzicht wekt, wordt op het juiste moment aangereikt; als het eerder was geweest, had het niet hetzelfde effect gehad. Ik zou mezelf eerder kunnen prijzen, omdat ik er ontvankelijk voor was (al vraag ik me af of dat mijn eigen verdienste is, maar dat terzijde). Twee. Andersom: als ik vanuit mijn perspectief iets zie in het leven of verhaal van een ander en ik wil diegene tot inzicht bréngen, dan kan ik dat zeker proberen. Maar of mijn opmerking doel treft of niet, dat zegt niets over míj of over mijn inzicht-overbrengende kwaliteiten, maar over het moment waarop ik het zeg. De persoon tegenover mij is er niet ontvankelijk voor. Ik ben misschien wel een jonge, knappe prins, maar ik kwam gewoon te vroeg langs.