De arbeiders van het elfde uur

Bij Matteüs 20:1-16

Een mooi genre bijbelverhaal: de gelijkenissen van Gods Rijk. Van de orde van de Liefde. De orde die ónder het gewoel van ons dagelijks leven ligt en de bron ervan vormt. We worden erdoor geleid, maar meestal zien we het niet, zijn we het ons niet bewust. Laat staan dat we méé kunnen werken – en dat ‘werken’ is meer je laten meevoeren op de stroom dan werkelijk iets dóen.

Jezus vertelt over een landheer, wiens druiven rijp zijn voor de oogst. Hij gaat er in alle vroegte op uit om op de markt dagloners in te huren. Hij kiest een paar sterke mannen uit, spreekt een bedrag af en stuurt ze zijn wijngaard in. Drie uur later gaat hij weer, drie uur later nog een keer en nog eens drie uur later weer. En uiteindelijk gaat hij op het elfde uur nog eens terug naar de markt en treft daar nog werkloze lieden aan. Ook dezen stuurt hij de wijngaard in om het laatste uur van deze werkdag mee te helpen.

Het laat zich raden dat de arbeiders die laat op de middag nog op de markt zaten, wachtend op iemand die ze wilde inhuren, niet de grootste, sterkste en gezondste mannen waren. Die waren allang aan het werk; die waren meteen ’s ochtends al ingehuurd. Nee, dit zijn de achterblijvers. De kinderen die als laatste gekozen worden met gym. Die niet mee kunnen komen op school. De mensen die het tempo van onze maatschappij maar nauwelijks kunnen bijbenen. Deze landheer stuurt ze toch zijn wijngaard in. Waarschijnlijk tot hun eigen verrassing.

De orde van Liefde kan iets veranderen in ons dagelijks leven, in de wereld, maar alleen door mensen. We zijn als die laatste arbeiders als we denken: God kan mij niet gebruiken, want ik … ik stel niets voor, ik ben onhandig en niet intelligent, ik weet nooit de juiste woorden te vinden. En soms gaan onze ideeën over onszelf de andere kant op. We vergelijken ons met een ander en komen er zelf beter uit. In beide gevallen horen we in ons innerlijk vooral onze eigen gedachten over onszelf. En die overstemmen de stille fluisterstem van de landheer, die ons vraagt in zijn wijngaard te komen werken.

Soms is het je gegeven jezelf te zien zoals God je ziet, eigenlijk: gewoon zoals je bent, zonder te vergelijken. Dat zijn de momenten dat je het stille gefluister kunt opvangen. En wie weet word je dan zomaar gebruikt als een instrument in de handen van de Liefde, waarmee iets in deze wereld gerepareerd, recht gezet of in goede banen geleid wordt.

Het Rijk van de Liefde – meestal zijn we ons er niet van bewust. En dat hoeft ook helemaal niet. Het is voldoende als we het vergelijken van onszelf met anderen tot rust laten komen en onze blik naar binnen richten, om te gaan ontdekken wie je ‘gewoon’ bent. En als we onszelf steeds beter gaan herkennen, leren we ook onderscheiden wat daar van binnen bewogen wordt door de Liefde. En als die beweging ons drijft, ons leven richting geeft, werken wij mee aan de wonderen die zomaar kunnen gebeuren. Genezing, heling, groei.

Verstaan

Bij Handelingen 2:1-13

Laatst ging het weer eens mis. Ik had een afspraak met de fysiotherapeut om kwart voor vier. Dacht ik. Hij verwachtte mij een kwartier eerder. Als zoiets concreets als het bepalen van een tijdstip al vatbaar is voor misverstaan, hoe moeilijk is het dan eigenlijk te spreken en te schrijven over God? Hoe kan ik dat zó doen dat het te verstaan is? Het Pinksterverhaal roept die vraag nog sterker op. Daar spreken de leerlingen van Jezus in een grote menigte met mensen uit diverse landen en streken en ieder verstaat hen in zijn eigen taal! Het is compleet tegengesteld aan mijn ervaring.

Woorden brengen al gauw scheiding, verhullen, scheppen afstand. Ze timmeren dicht, ze kleuren in, ze beperken. Ze brengen de hoorder vaak naar zijn verstand. Je gaat nadenken over wat je gehoord hebt. Maar ons verstand is maar beperkt. In ieder geval te beperkt om iets te bevatten van God.

Hoe kan ik zó spreken dat iedereen het verstaat? Misschien is de vraag niet helemaal juist. Misschien is het beter je af te vragen: hoe kan ik zó spreken dat iedereen tot verstaan komt – tot verstaan van zichzelf, van het eigen leven, van God. Hoe kan ik zó spreken dat er een ruimte ontstaat, waarin je jezelf dieper kunt gaan verstaan, waarin je stap voor stap kunt gaan bevatten wat er met je gebeurt, waar het heen gaat met jou.

Deze ruimte moet veilig voelen. Veilig genoeg om maskers af te doen. Om alles af te leggen waarmee jij je naakte kwetsbaarheid omhult en waarmee je iedereen, ook God, op afstand houdt. Een ruimte, waarin je jezelf kunt zien zoals je bent. En waarin je jezelf durft te laten zien zoals je bent. In alle broosheid, tekortschieten, pijn. Hoe kunnen wij zo’n ruimte voor elkaar maken? Hoe kunnen wij zo’n ruimte voor elkaar zijn?

Misschien zijn woorden eigenlijk niet zo geschikt om zo’n ruimte te scheppen. Of misschien alleen in de context van de liturgie of bijvoorbeeld het tastende zoeken dat poëzie doet of een goed gesprek met een vriend. In die taal is deze ruimte misschien beter te ervaren. Ruimte om te reiken naar dat geheim dat in de diepte van ons leven te vinden is. Misschien dat de open, transparante, ijle woorden van poëzie beter in staat zijn om een poort te vormen tot die ruimte, tot dat geheim.

Of misschien moeten we onze toegang zoeken in andere kunstvormen. Beeldende kunst, architectuur, muziek. Op een heel andere manier, in een heel andere taal, roepen deze kunstvormen soms deze ruimte op. Je blik gaat automatisch naar binnen. Je gaat open, je wordt ontvankelijk en mildheid wordt opgeroepen.

Of misschien moeten we nog dieper zakken en zeggen dat vooral de roerloosheid, de leegte, de stilte van de ziel toegang biedt tot het geheim dat God is, dat geheim dat alles voortbrengt en alles doortrekt. De stilte als poort. En misschien is het daar, in de diepte van de menselijke ziel, dat God zelf tot je spreekt. Puur, persoonlijk. In taal die jij verstaat en die jou tot verstaan doet komen.

Je ware naam

Bij Lukas 19:1-10

Zacheüs is een inwoner van Jericho. Niet de meest geliefde – en dan druk ik het nog aardig uit. Hij is oppertollenaar. Hij wordt veracht door de joodse inwoners van de stad, omdat hij samenwerkt met de Romeinen. En daarnaast staan tollenaars erom bekend graag wat meer te rekenen dan de belastingdienst van de burgers eist, zodat ze in hun eigen bonussen kunnen voorzien. Kortom: hij wordt met de nek aangekeken en dat heeft hij aan zichzelf te danken. Hij heeft vuile handen.

Op de een of andere manier heeft hij belangstelling opgevat voor de joodse leraar die in de stad is. Zacheüs moet en zal deze man zien. Maar hij is niet de enige; het is druk om Jezus heen en Zacheüs is klein van stuk. Als hij nou een man van aanzien was, dan werd hij misschien voorgelaten, maar daar kan hij met zijn belabberde reputatie niet op rekenen. Hij zoekt het hogerop – hij klimt in een boom. Jezus ziet hem en roept hem naar beneden. ‘Zacheüs, ik moet vandaag bij jou in huis zijn’, nodigt hij zichzelf uit, tot verbijstering van de omstanders. Zacheüs ontvangt Jezus en belooft hem de helft van zijn bezit aan de armen te geven en viervoudig te vergoeden wat hij ooit heeft afgeperst. Ongeveer naar de joodse wet, maar zoals Zacheüs meer rekende bij het heffen van de tol, zo doet hij er ook hier een schepje bovenop. Ach, werden de Musks en de Zuckerbergs van deze wereld maar uit hun boom geroepen!

Een bekeringsverhaal, zo kun je dit gerust noemen. Maar wát is hier eigenlijk de bekering? Is het dat Zacheüs in Jezus gaat geloven? Of méér of béter in hem gaat geloven? Is het dat hij zijn levenswandel aanpast aan de bijbelse regels en nu een moreel juist leven gaat leiden? Hm. Ik zie een heel ander soort ommekeer en die heeft te maken met de betekenis van de naam ‘Zacheüs’.

Veel personen in de bijbel blijven naamloos; het is al opvallend dat deze tollenaar überhaupt een naam krijgt van Lukas. Daar bovenop komt dat in de bijbel niemand zomaar een naam heeft. Namen hebben een betekenis. Een naam, dat bén je. Je naam, dat is je roeping. Je kunt natuurlijk denken: Zacheüs zijn vader en moeder hebben hem zo genoemd, maar vergeet dat. Dit is literatuur! Spirituele literatuur! Lúkas geeft Zacheüs zijn naam. En achter Lukas mag je wat mij betreft God zien. De naam van bijbelse personen zegt iets over wat God in hen ziet. Diep verscholen in elk schepsel ziet God de ware identiteit van deze mens. En díe identiteit wordt bekroond met de naam die een persoon in de bijbel krijgt. Dus de betekenis van de naam zegt alles over wat God in iemand ziet; wie iemand ís, hoe God hem of haar bedoeld heeft. Zacheüs betekent ‘rein’.

Voorbij aan de vuile handen die Zacheüs in de loop van zijn leven gemaakt heeft, ziet God, ziet Jezus in hem zijn ware aard. Zijn ware aard is rein; de manier waarop hij leeft en werkt, de vuile handen die hij heeft gemaakt – je zou het onrein kunnen noemen. Er is een kloof tussen zijn naam, zijn binnenkant en wat andere mensen van hem merken, zijn buitenkant. Maar nu wordt Zacheüs bij zijn ware naam geroepen. Hij kijkt bij wijze van spreken even door de ogen van Jezus naar zichzelf en ziet hij wie hij is. Ontdekt zijn ware aard. En die aard mag naar buiten komen. De ommekeer van Zacheüs zit hem er, simpel gezegd, in dat hij zijn naam gaat leven. Dat hij wordt wie hij is.

Wat is de naam die God jóu gegeven heeft?

Als een kind

Bij Marcus 10:15

‘Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal er niet in binnengaan.’ Woorden die meestal uitgelegd worden in de trant van: je moet worden als een kind. Je moet onschuldig en ontvankelijk zijn. Zoals een kind openstaat voor de wereld. Prachtige boodschap. Maar er is meer.

Aan het Griekse woord ‘kind’ kun je niet zien of het onderwerp of lijdend voorwerp is. Dat betekent dat er twee mogelijkheden zijn om deze zin te vertalen. Je kunt inderdaad aansluiten bij de gangbare uitleg. ‘Wie het koninkrijk niet ontvangt zoals een kind iets ontvangt …’ Maar met evenveel recht vertaal je: ‘Wie het koninkrijk niet ontvangt zoals je een kind ontvangt …’ Een klein verschil, maar wat een ruimte ineens! En wat zegt dat beeld veel over het koninkrijk.

Want hoe ontvang je een kind? Je verwondert je over het kostbare geschenk dat jou zomaar is toevertrouwd. Dat jou zomaar is gegeven. Een kind is kwetsbaar, onaf. Nog lang niet volwassen, volgroeid en zelfstandig. Je koestert het, beschermt het, geeft het voeding die past bij de leeftijd, je geeft het ruimte om zich te ontwikkelen, je daagt het uit om stappen te nemen, je helpt het om verantwoordelijkheid te leren dragen, je helpt het om te ontdekken wie het is. Je doet kortom alles om het kind groot te brengen, het op te laten groeien, opdat het vrucht kan dragen.

Het koninkrijk is als een zaadje, zegt Jezus elders. Inderdaad. Het is niet ‘af’ als het jouw leven binnenkomt. Nee, dan begint het pas! Het zaad heeft het in zich om vrucht te dragen, maar daartoe moet het zich wel eerst ontwikkelen. Het heeft groeikracht, maar om het te láten groeien – steeds groter, steeds omvattender, steeds meer geborgenheid gevend, steeds meer leven gevend – daartoe moet je het ruimte geven, aandacht, voeding, licht. Het koninkrijk is kortom niet iets dat kant en klaar is en in één moeiteloze beweging jouw leven op een hoger plan tilt, nee, het hangt óók van jou af of het tot wasdom komt. Wees alert op dat kleine zaad dat op onverwachte momenten in jouw leven gezaaid wordt. Wees je ervan bewust wat jij met dat zaad doet. Ben jij goede grond voor dat zaadje? Geef jij het wat het nodig heeft om te groeien? Of ontsnapt het kleine begin aan jouw aandacht en sterft het een vroegtijdige dood? Leef aandachtig en probeer het koninkrijk te ontvangen zoals je een kind ontvangt, opdat het groeit en groter wordt en vrucht kan dragen in jouw leven.