Zuur (1)

Bij Johannes 19:28-30 en Psalm 69

Bijna had ik met een mond vol tanden gestaan. Ik had verzonnen dat ik het publiek in het dagprogramma ‘De Bijbel in geuren en kleuren’ vier smaken zou laten proeven. Zout, honing, pure chocolade en citroen. Tegelijkertijd zou ik over deze vier smaken in de bijbel vertellen. Zout, zoet, bitter en zuur. Daar moest ik nog wel even teksten voor schrijven. De eerste drie smaken vormden geen enkel probleem. Inspiratie genoeg in de Schrift. Maar toen ik in de bijbelzoekmachine zocht naar ‘zuur’, moest ik even slikken. Meer dan twintig teksten over zuurdesem. Dat wel. Maar de smaak zuur zelf!? Niets. Citroen dan? Nee. Bijna sloeg de wanhoop toe. Tot ik bedacht dat ik nog op ‘zure’ kon zoeken. En dat was mijn redding.

Vier keer komt het voor in de bijbel. In de evangeliën. Matteüs, Marcus, Lukas en Johannes verhalen elk over het leven van Jezus, ieder vanuit zijn eigen perspectief. Dat er verschillen zijn, is onvermijdelijk. Maar dat ‘zure’ komt op nagenoeg hetzelfde moment in hun boeken voor.

Het is de laatste dag van Jezus’ leven. Hij is geslagen, bespot, beschimpt en vernederd. Om zijn kleren is gedobbeld, hij kreeg een doornenkroon op zijn hoofd. Daar hangt hij, aan het kruis. Het wachten is op de dood. En dan schrijft Johannes: ‘Om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Jezus: ‘Ik heb dorst.’ Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond.’

Psalm 69 spreekt van een gelijksoortige behandeling. ‘Mijn belagers mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn.’ De psalmist weet van diepe vernedering. Maar hij rekent op God. ‘Ik ben verzwakt, ik ben verwond, maar uw hulp, o God, zal mij beschermen.’

We weten hoe het met Jezus afliep. ‘Nadat hij ervan gedronken had zei Jezus: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.’ Een bittere dood.

Gelukkig vertelt Johannes ook dat dit het einde niet is. Dat de vrouwen, die op de derde dag naar zijn graf gaan, ontdekken dat hij is opgewekt. God heeft hem door de dood heen gehaald. Na de zure wijn en de bittere dood van Goede Vrijdag, vieren we zondag de zoete opstanding.
Goede Paasdagen!

Zout

Bij Matteüs 5:13 en Marcus 9:50

‘Jullie zijn het zout der aarde’, laat Matteüs Jezus tot zijn leerlingen zeggen. Het zijn bekende woorden, maar ik heb er altijd moeite mee gehad. Ik snap wel, dat zout het eten smaak geeft. Dat het – grote stappen, snel thuis – het leven smaak geeft. Maar ik hield altijd het gevoel dat er iets miste in deze uitleg.

Totdat ik ‘De Bijbel in geuren en kleuren’ voorbereidde – het dagprogramma dat ik maakte in opdracht van vrouwenbeweging Passage. Op deze dag worden de zintuigen gebruikt om bijbelverhalen te beleven. Als laatste onderdeel van het programma komt het proeven aan de orde. De vrouwen in de zaal krijgen een schoteltje met een beetje zout, een stukje bittere chocolade, een schijfje citroen en een druppel honing. En terwijl ze die smaken proeven, vertel ik over de functie en de rol van die smaak in de bijbel.

Tja. Toen verdiepte ik me in de kwestie en ik vond de ontbrekende schakel. In Leviticus, dat weerbarstige boek boordevol regels, staat namelijk dit: ‘Aan elk graanoffer moet zout worden toegevoegd: het zout, als teken voor het verbond met jullie God, mag bij het graanoffer niet ontbreken.’ (Lev. 2:13)

Zout is dus blijkbaar meer dan een smaakmaker. Het is een teken, een symbool. Voor het verbond van God met Israël. Voor het verbond van God met mensen.

En dan klinken die woorden van Jezus ineens heel anders! ‘Jullie zijn het zout der aarde’ wordt dan: ‘Jullie zijn op deze aarde teken van het verbond van God met de mens.’ En Marcus laat Jezus ook nog zeggen: ‘Zorg dat je het zout in jezelf niet verliest.’

Het zout in mezelf verliezen!? Ik kijk wel uit! Ik mag tekendrager zijn van de relatie die God met zijn schepping heeft. Daar ben ik meer dan zuinig op. Dat koester ik en dat geef ik ruimte om te groeien. Want de relatie die ik met God heb, die geeft pas echt smaak aan mijn leven.

Strijken

Bij Psalm 25:15

Komende zondag is het de derde zondag in de zogenaamde veertigdagentijd: de tijd van voorbereiding op het Paasfeest. Een tijd van inkeer. Elke zondag heeft een speciale naam. Deze naam is niet zomaar bedacht, maar genomen uit een psalmtekst. Deze zondag heet ‘Oculi’. ‘Ogen’, betekent dat. Halverwege Psalm 25 staat er te lezen: Mijn ogen zijn onafgebroken op de Eeuwige. Daar komt de zondagsnaam vandaan.

Mijn ogen zijn onafgebroken op de Eeuwige. Dat is nogal wat. Dat betekent dat je bij alles wat je doet, God voor ogen houdt. Bij álles. Dus niet alleen op zondag in de kerk, mocht je de wekelijkse kerkgang maken, maar altijd en overal. In je werk, thuis, in de opvoeding van de kinderen – en ook bij het strijken. Klinkt dat gek? Mwah.

Eind december was ik een paar dagen in een klooster, waar een paar broeders en zusters bij elkaar wonen. Ik liep door de gang, keek een openstaande deur in en in het voorbijgaan zag ik een van de zusters bezig met het strijken van een pij. Het was niet meer dan een flits. Maar ik zag dat ze stond te strijken met haar oog gericht op de Eeuwige.

Hoe dat eruit ziet? Ik voelde haar toewijding, haar overgave. Ze stond te strijken en verder niets dan dat. Ze deed het met heel haar hart. Met heel haar ziel. Helemaal in het hier en nu. Met al haar aandacht. En ik voelde wat het met mij deed. Het bracht ook mij naar binnen. Naar mijn hart. Ik ging moeiteloos mee in haar meditatieve aandacht.

U begrijpt, toen ik op weg naar huis ging, verlangde ik hevig naar mijn strijkijzer en een flinke berg strijkgoed. En ik zal u vertellen: wat eerder een tijdrovend en vervelend klusje was, is een moment voor mij en God geworden. Een extra gelegenheid om te mediteren. Een cadeautje.

Een vader had twee zonen (2)

Bij Lukas 15:11-32

Op de proefmiddag voor de workshop ‘Op zoek naar de ziel van het bijbelverhaal’ stond ik zelf in een opstelling over het verhaal dat bekend staat als ‘De verloren zoon’. Ik representeerde de vader. Je moet je voorstellen dat je als representant een plek zoekt in de ruimte en daarna waarneemt wat er in en met je gebeurt. Met wie heb je contact? Wie kun je aankijken? Hoe voel je je ten opzichte van de andere representanten? Mist er iets of iemand in de opstelling? Klopt de plek waar je staat of word je bijvoorbeeld naar achteren getrokken? Of sta je juist vastgenageld? Alles zegt iets over de persoon die je representeert en over zijn of haar plek in het geheel.

Er waren nog twee anderen opgesteld: iemand voor de oudste en iemand voor de jongste zoon. Halverwege de opstelling werd duidelijk dat er een vierde persoon ingebracht moest worden om ‘de nalatenschap’ te representeren. We kozen bewust voor dat woord, en niet voor ‘erfenis’, omdat we voelden dat het om meer dan geld ging. Waarover de zoons strijden, is niet zozeer het bezit van de vader, maar de aandacht van de vader. De vraag of ze gezien worden. Of de vader ziet hoezeer zij hun best doen voor hem, om te doen wat hij van hen verlangt, om op hun eigen manier loyaal te zijn.

Op het moment dat de vierde persoon in de opstelling kwam staan, de nalatenschap, ontstond er meteen rust. Nu werd het duidelijk. Nu kon het gezien worden. De vader bleek geheel gefocust op de nalatenschap. En de oudste en de jongste zoon, die eerder zo ver mogelijk van elkaar weg stonden in de zaal, bleken zich in de aanwezigheid van de nalatenschap met elkaar te kunnen verbinden. De zoon die speelt en experimenteert en zich wil ontwikkelen en de zoon die alles wil houden zoals het is, die bewaart en conserveert.

Ook – bijvoorbeeld – in de kerk zijn er verschillende houdingen te zien ten opzichte van wat is nagelaten door de generaties voor ons. Je hebt mensen die vrolijk een heleboel overboord gooien en fris en fruitig opnieuw willen uitvinden wat wel en wat niet werkt. En je hebt mensen die zich opwerpen als behoeders van de traditie, die zich geroepen voelen te bewaren en te behouden. Een beetje zwart-wit geschetst, misschien, maar des te duidelijker.

Deze opstelling leerde mij drie dingen. Ten eerste: aan welke kant je ook staat – je bent op je geheel eigen manier loyaal. De houding van de vernieuwer en de houding van de bewaarder zijn twee antwoorden op dezelfde vraag, twee kanten van dezelfde medaille. Beide zijn een uitvergroting van een deel van ‘de vader’. ‘Ze leven allebei maar half’, zei de vader in de opstelling. En zo is het maar net.

Ten tweede: beide kanten willen gezien en gehoord worden. Vergeet je dat, dan gaan mensen ervoor zórgen dat ze gezien worden. En dat brengt meestal niet het beste in mensen en processen naar boven.

En ten derde: de twee uitersten kunnen elkaar vinden in de nalatenschap. Dáárin zijn ze verbonden. De vorm, de buitenkant, de vormgeving is compleet anders, maar de binnenkant laat eenzelfde verlangen zien: een weg vinden om te gaan met de nalatenschap van eeuwen her.