Kaïn ontdekken

Bij Genesis 4:1-16

Kaïn en Abel, twee broers. Ze brengen allebei een offer. De Eeuwige merkt Abel en zijn offer op, maar voor Kaïn en zijn offer heeft hij geen oog. Kaïn woest, doodt zijn broer. God stuurt hem weg ‘van deze plek, waar het bloed van je broer uit de aarde naar mij schreeuwt’. Dolend en dwalend moet hij over de aarde gaan. Wel beschermd door een merkteken, opdat niemand hem zal doden.

Parkeer voor de tijd van deze Parelduiker even alles wat je ooit hebt begrepen of aangenomen over dit verhaal. Ik ben er iets in gaan herkennen, wat ik alleen kon gaan zien doordat ik mijn gedachten even niet langs een exegetische meetlat hoefde te leggen van mijzelf. Ik vraag me nu dus niet af of het bijbelverhaaltechnisch allemaal klopt, wat ik ga schrijven; ik heb iets gezien dat ik graag met je deel.

Die twee broers, dat zijn twee inborsten in mijzelf. Ik ben een Abel, ik ben een Kaïn. Op mijn reis door het leven ben ik éérst Abel geweest, daarna is de Kaïn in mij opgestaan. En Abel heeft moeten sterven voordat ik Kaïn kon worden.

Abel brengt zijn offer. Hij kiest van de eerstgeboren dieren van zijn kudde de mooiste uit en offert die aan God. Abel volbrengt het ritueel precies volgens de regels. Ik heb lang moeite gedaan om Abel te zijn. Ik probeerde me aan te passen aan wat er van een predikant verwacht wordt, ik probeerde te voldoen aan wat ‘binnenkerkelijk’ heet, ik probeerde zélfs iets te voelen bij een term als ‘het verzoenend bloed’. Kortom: ik heb lang geprobeerd om te voldoen aan de geschreven en ongeschreven regels van de kerk waarvan ik lid ben. Niemand vroeg dat van me, niemand droeg het me op; het was mijn eigen keuze om me te proberen aan te passen. Het is niet gelukt.

Logisch dat het niet lukte, want ik ben óók een Kaïn en die kun je niet straffeloos wegdrukken. Maar dat ontdekte ik pas na jaren. De Kaïn in mij zoekt de ruimte op. Ik ga graag tot of over de grens. Of ik probeer de grens wat op te rekken. Nogmaals: er is niemand die mij vertelt waar de grens ligt; die verzin ik zelf. Mijn innerlijke Abel hield zich graag binnen de grenzen op. Dat ging een tijd lang goed, maar op den duur kreeg ik er last van. Ik voelde me beperkt. Mijn innerlijke Kaïn, de zwerver, de ruimtezoeker, meldde zich en bleef zich melden. Ik kon er niet meer onderuit en moest wel naar hem luisteren. Het was een hele worsteling, maar ik heb Abel langzamerhand laten sterven. Lees: Abel heeft zijn plek op de voorgrond moeten opgeven. En nu zwerf ik gelijk Kaïn over de aarde.

Deze reis, mijn reis om naast Abel ook Kaïn alle ruimte te geven, gaat over bewust worden. Als ik alleen Abel was gebleven, was ik gericht gebleven op het voldoen aan de regels, het volbrengen van de dingen die ik op mijn geloofs-to-do-lijstje had gezet, zodat ik ze kon afvinken. Als Abel was ik slapend gebleven, onbewust. Die vorm van ‘gelovig zijn’ moest sterven.

De Kaïn in mij is opgestaan. Kaïn, die over de aarde zwerft. Die op reis is, onbekend gebied doorkruist, zijn eigen weg vindt, onbeschermd door het weten wat en hoe. Kaïn heeft het gebied van niet-weten betreden. Een gebied waarin niet alles gereguleerd en afgepaald is, maar waar je, door stap voor stap te gaan, zelf moet ontdekken waar je weg is.

Waar ik uitkom? Geen idee. Misschien vind ik uiteindelijk wel weer een altaar, waarop ik dan een offer breng. En misschien doe ik dat dan zelfs wel precies volgens de regels die al eeuwen dat ritueel bepalen. Maar dan zal ik dat doen zonder Kaïn te onderdrukken; het is dan mijn eigen, bewuste keuze om het offer volgens de regels te brengen. Niet uit gewoonte of uit fatsoen of omdat het er nou eenmaal bij hoort, nee, gewoon, omdat het van binnenuit opwelt.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel