Bidden (2)

Bij Romeinen 8:26

Ik schreef al vaker over mijn moeite met bidden. Bidden als: ogen dicht, handen vouwen en praten tegen God. Zó bidden veronderstelt een beeld van God, dat ik niet wil oproepen: een almachtig Opperwezen, Bestuurder van hemel en aarde. ‘God, ik heb hier en daar last van, doe er iets aan!’ Mijn moeite is in de loop der tijd niet minder geworden. Dat plaatst me, als ik ergens moet voorgaan, voor problemen. Hoe vind ik de juiste toon, de juiste woorden? Hoe spreek je tegen een God als die God niet voor je bestaat?

Paulus herkent het gelukkig. ‘Wat wij moeten bidden, weten we niet’, schrijft hij aan de gemeente in Rome. Ook de eerste christenen konden blijkbaar geen woorden of vormen vinden om zich op een bevredigende, ‘juiste’ manier tot God te richten. De worsteling die ik nu heb, hadden mensen eeuwen geleden ook al. Paulus bemoedigt de gemeente ook. De rest van het vers: ‘… maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.’

Woorden die ook in onze tijd resoneren. De Vlaamse benedictijner monnik Benoît Standaert schrijft: ‘De kern van ons christelijk gebedsleven bestaat hierin dat we de Geest in ons laten bidden. Meer dan ons wilskrachtig in te zetten, komt het erop aan ons te ontwapenen en stil in te stemmen met het gebed dat al lang aan de gang is.’

Kijk, daar heb ik wat aan. Het gaat er helemaal niet om dat ik worstel en moeite doe en zoek en gefrustreerd raak omdat het me niet lukt om de juiste toon, de juiste woorden te vinden. Het gaat erom dat ik stil word en dat ik het stil laat worden in mij. En dan het gebed opspoor dat allang in mij aan de gang is. Dat allang door mij heen gebeden word. Dat allang klinkt, of ik het me nou bewust ben of niet.

Dus ook hier: de stilte zoeken. Loslaten. Overgeven. Laat de Geest het maar voor mij en in mij doen. Door mij heen bidden met woordloze zuchten. Ik hoef alleen maar mee te zuchten. Woordloos. Wat een bevrijding. Al hoop ik voor de gemeentes waar ik voorga, dat ik toch ook iets van verstaanbare woorden zal kunnen vinden.

Verbergen

Bij Genesis 3:9-10

Na het gebeuren met de appel, je weet wel, wandelt God door de hof van Eden. Gewoonlijk loopt hij dan Adam en Eva tegen het lijf, maar vandaag niet. Hij roept Adam. ‘Mens, waar ben je?’ Eerder schreef ik over het Hebreeuwse woord Hineni – Hier ben ik. Het antwoord dat een mens geeft op de roepstem van God. Zo niet Adam. Die hoort God aankomen en verstopt zich!

Als het goed zit met een mens, als hij kan aanvaarden dat God hem roept, dat hij het waard is om geroepen te worden, dat hij zich kan voorstellen dat God inderdaad hém wil – als een mens in die situatie geroepen wordt, dan gaat hij of zij inwendig staan, stelt zich open en antwoordt: ‘Hier ben ik. Ik ben beschikbaar.’ Adam antwoordt Gods roepstem met heel andere woorden. Hij zegt niet eenvoudig: ‘Hier ben ik.’ Nee, hij gaat ratelen. ‘Ik hoorde uw stem in de tuin. Ik vreesde, want ik ben naakt. Ik verborg me.’

Allereerst voel ik, gek genoeg, jaloezie. Adam zegt, alsof het de normaalste zaak van de wereld is: ‘Ik hoorde uw stem.’ Hoe vaak hoor ik niet aan Gods stem voorbij? Omdat het zo druk is in mij met andere stemmen, met rumoer, herrie? Hoe vaak is het zo stil in mij dat ik Gods stem kan horen? En Adam zegt het achteloos! ‘Ik hoorde uw stem.’

Maar daarna welt er compassie op. ‘Ik vreesde, want ik ben naakt.’ Adam schaamt zich. Hij schaamt zich voor wie hij is, of althans: voor wie hij denkt dat hij is, voor hoe hij zichzelf waarneemt. Hij ziet zichzelf als nietig schepsel en God als vreeswekkende Schepper. Maar God is alleen vreeswekkend als jij jezelf inderdaad zó ervaart: als nietig schepsel, dat in al zijn menselijkheid voortdurend de plank misslaat en de dingen onhandig aanpakt. Zijn doel voorbij schiet. En dat ís ook een kant aan jou. Maar God kijkt verder dan die schepselmatige buitenkant. Hij kijkt naar binnen en ziet, helemaal diep verscholen in  jou, verborgen voor het menselijke oog, maar zichtbaar voor God, zichzelf. Jij bent beeld en gelijkenis.

Adam heeft zich teruggetrokken. ‘Ik verborg me.’ Hij was het liefst maar onbereikbaar voor die God, voor wie hij zich schaamt. Hij ziet zichzelf liever niet door Gods ogen. Het Hebreeuwse woord voor ‘verbergen’ heeft wortels in nog oudere talen. Wortels in het woord voor duisternis. Adam hult zich in duisternis. Hij durft niet aan het licht te komen. Maar mens, God roept JOU! Treed naar voren, het licht in, en zeg: ‘Hier ben ik.’

Hier ben ik

Bij Genesis 22:1

Een van de mooiste woorden uit de bijbel vind ik Hineni – Hebreeuws voor: Zie, ik. Of, als je het begrijpelijker wilt zeggen: Hier ben ik. Het is het antwoord dat een mens geeft als God hem roept. Denk aan Abraham, Mozes, Samuël. God roept hen met naam en toenaam en hun antwoord is: ‘Hineni. Hier ben ik.’ Een antwoord dat zoveel meer zegt dan alleen een plaatsbepaling. Het zegt: ik heb U gehoord en ik wil antwoord geven. Ik stel me open. Ik maak me leeg; ik ben beschikbaar. Uw wil geschiede, en ik geef mijzelf als instrument in uw handen. Mij geschiede naar uw woord.

Het is ook een prachtig woord om in meditatie te gebruiken. Als je gedachten je meevoeren of dat wat je hoort je naar buiten trekt of je gevoelens met je aan de haal gaan – om dan terug te keren naar deze woorden. ‘Hier ben ik.’ Om allereerst jezelf weer even terug te brengen naar deze plek, naar dit moment, naar hier en nu. Maar ook om jezelf open te stellen, beschikbaar te stellen, uit handen te geven. Je krijgt vanzelf een verwachtingsvolle, aandachtige houding. Je wordt nieuwsgierig naar wat komen gaat. Je bent alert en open. Ontvankelijk voor de meest subtiele veranderingen in je en om je heen. ‘Hier ben ik.’

Het begin van de reis die geestelijke weg heet is dat je geroepen wordt. En elke stap op deze weg begint ermee dat je geroepen wordt, elke dag opnieuw. Je voelt een verlangen om op weg te gaan, verder te gaan, dieper te gaan. De lokroep van God. Hij verleidt je om dichterbij te komen, hij nodigt je uit, hij vraagt je ten dans. Durf je die uitnodiging aan te nemen? Zonder vooraf te weten wat voor dans het zal zijn waarin God je meeneemt? Zonder te weten waarheen je nu weer geleid wordt? Durf jij het te zeggen, elke dag opnieuw? Hineni – Hier ben ik!

Je leven verliezen

Bij Matteüs 10:39

Of ik nou echt dacht dat Jezus me zal staan op te wachten als ik sterf. Een vraag naar aanleiding van mijn laatste overweging. Tja, als je Jezus als persoon ziet, dan kan ik me voorstellen dat deze vraag opkomt. Alsof hij inderdaad in elk graf staat te wachten op de kist. Nee, zo zie ik het niet voor me. Hier ging het mij om de Opgestane. Niet de mens Jezus, maar de door-de-dood-heengehaalde. Een transparante, niet zichtbare, niet tastbare, wel ervaarbare aanwezigheid. De diepte van de werkelijkheid. Het Leven zelf.

Als je lichaam sterft, valt het uiteen. Je wezen zakt als het ware door de zintuiglijke, concrete, fysieke werkelijkheid heen en herenigt zich met de dimensie waar je uit voortkomt. Niet helder? Misschien helpt een beeld. De zon schijnt op de oceaan, damp stijgt op, in koudere luchtlagen komen wolken tot ontwikkeling, die laten regen vallen, druppels vallen in de oceaan – of komen er via een omweg weer in terug. Wij zijn een druppel. En de oceaan is ons thuis. De plek waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan.

Sterven is als thuiskomen. Weer terug naar waar ik vandaan kom. Een druppel ben ik, die in de oceaan valt en er volledig in opgaat. Erin verdwijnt. Totale overgave, totale zelfgave.

En hier opent zich een nieuw perspectief. Want sterven op déze manier – zelfgave, opgaan in dat grotere geheel, hereniging – is niet beperkt tot de lichamelijke dood. Zelfgave kan elk moment, hier en nu. En in die zelfgave kom je thuis. Hervind je wie je ten diepste bent. ‘Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden’, zei Jezus.

Zelfgave is alles achter je laten waar je je eerder aan vastklampte. Overtuigingen, beelden, verwachtingen, plannen. Dat roept angst op, pijn, verdriet, eenzaamheid. Dat gaat niet ineens, húp, de boel overboord. Dat hoeft ook niet. In het geestelijk leven is er geen haast. Volg het tempo van je ziel. Maar zet wel elke keer weer een stap, hoe klein die ook is. Want vóór je ligt de bevrijding waarin zelfgave je leidt. Als je je ego laat sterven, als je ontdekt dat jij, althans: wie je denkt dat je bent, er niet toe doet, ontdek je jezelf als leegte, als ruimte, als mogelijkheid. Je komt tot Leven.