Zondigen tegen de hemel

Bij Lukas 15:11-32

Samen met Mineke Minderhoud bereidde ik de proefmiddag van onze nieuwe workshop ‘Op zoek naar de ziel van het bijbelverhaal’ voor. We lazen het verhaal dat bekend staat als ‘De verloren zoon’ nog eens. En toen viel mij iets kleins op.

De jongste van twee zoons zegt tegen zijn vader: ‘Geef me mijn erfdeel.’ De vader geeft het en de zoon vertrekt. Ver weg leeft hij in weelde, totdat het geld op is. Dan breekt er hongersnood uit. Crisis. Er is geen werk, geen geld, geen eten. De zoon denkt: ‘De knechten van mijn vader hebben het beter dan ik hier. Ik ga terug naar mijn vader en zeg: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u. Ik ben het niet meer waard uw zoon te heten. Maar laat mij voor u werken als knecht.’’

Je leest er gemakkelijk overheen. ‘Ik heb gezondigd tégen de hemel en vóór u.’ Staan daar twee verschillende voorzetsels? Verhip, het is zo. Ook in het Grieks.

Blijkbaar is zondigen ten opzichte van de hemel iets anders dan ten opzichte van een mens. Oppervlakkig bekeken zou je zeggen: het gedrag van de zondaar heeft meer effect op een ander mens dan op de hemel. In dit verhaal: de vader is de helft van zijn bezit kwijt. En niet door een ramp of ander ongemak, nee, over de balk gesmeten door zijn eigen zoon. Je wilt er niet eens aan dénken.

Maar er staat: tégen de hemel en vóór u. Alsof er staat: tegen de hemel en voor uw aangezicht. En dat zie ik letterlijk voor me: alsof de zoon de zonde begaan heeft in het gezichtsveld van de vader. Alsof dat wat de zoon heeft uitgevreten, wordt gezien door de vader – maar zonder dat het de vader raakt. Alsof de werkelijke schade is toegebracht aan de relatie tussen de zoon en de hemel.

En ja, misschien is dat wel zo. De zoon is er zo erg aan toe dat hij niet eens meer zoon wil zijn. Dat hij het gevoel heeft dat hij geen zoon meer kán zijn. Hij neemt afscheid van dat stuk van hemzelf, van zijn leven. Hij amputeert een deel van zichzelf. En dat betekent dat deze mens niet meer volledig is. In het licht van de hemel is hij niet meer heel, niet meer zoals hij geschapen is. En dat is pas zonde.

Schorriemorrie

Bij Lukas 2:1-20

In heel het Nieuwe Testament geen os of ezel te bekennen! Ja, er is soms sprake van een ezel als rijdier. Maar in het geboorteverhaal? Niks hoor. Toch staan ze in elke kerststal. Om, zoals wij graag willen geloven, met hun adem het kind in de kribbe wat warmte toe te blazen in die donkere en koude decembernacht. Right.

Ze komen er niet al te best vanaf, die twee. Ezels zijn – ook in de bijbelse tijden – de spreekwoordelijke domoren. En een os? Ach, een stier zonder zaakje kan niet veel voorstellen. En dan: in het Hebreeuws heten die twee sjor wachamor. Daar komt ons schorriemorrie vandaan. Nee, veel soeps is het niet, daar in die kerststal.

Toch kunnen ze niet gemist worden, daar onder de kerstboom. Probeer het maar eens, thuis. Haal de os en de ezel maar eens uit dat stalletje. Ziet er gek uit, hè! En dat is niet alleen omdat het tafereel vastgeroest zit in je hoofd en je een gat ziet als je die dieren weghaalt. Nee, dat heeft een theologische achtergrond, die je waarschijnlijk haarfijn aanvoelt.

De os is namelijk een rein dier. En de ezel onrein. En zo staan die twee symbool voor alle mensen: rein en onrein, jood en niet-jood, gelovigen en heidenen. Ín die os en die ezel is hier de hele wereld getuige van een wonderlijk gebeuren. God wordt mens en Hij openbaart in dit joodse jongetje het goede nieuws voor alle volkeren. Ook, of misschien wel juist, voor het schorriemorrie.