Bij Johannes 15:2
Jezus noemt zichzelf de ware wijnstok en God de wijnbouwer. En wat doet de wijnbouwer? ‘Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt hij weg, en iedere rank die wel vrucht draagt, snoeit hij bij, opdat hij meer vruchten draagt.’ Zoals wel meer teksten, roept deze bij mij eerst weerstand op. Ik weiger te geloven dat de mensheid uiteenvalt in een groep mensen die wél mag blijven en een groep die weggesnoeid moet worden. Argh! En dan kunnen degenen die wél mogen blijven zich nog op de borst kloppen, ook, want kijk eens, wíj dragen vrucht! Uit loyaliteit met degenen die weggesnoeid worden, weiger ik vrucht te dragen. Dan maar mee de afvalbak in. De puber in mij draait overuren.
Inmiddels heb ik geleerd dit soort beelden anders te bekijken. Ze gaan niet over verschillende mensen, van wie er sommigen wél deugen en anderen niet, maar over míj. Nog éven steekt mijn innerlijke puber de kop op. ‘Ik wíl helemaal niet gekortwiekt worden! Ik bepaal zélf wel hoe ik groei en of ik vrucht draag of niet!’ Maar als haar woorden bezonken zijn, ontstaat er ruimte om op een nieuwe manier naar dit beeld te kijken.
Ik ben een wijnstok met ranken. Mijn ranken lopen soms ver uit. Het kan zomaar zijn dat ik, door er maar op los te groeien, ver verwijderd raak van mijn stam. Ik ga maar door, ik ga maar door en dreig het contact met de stam te verliezen. Ik raak losgeslagen van mijn kern en ik werk en leef zonder dat mijn werkzaamheden werkelijk geënt zijn op mijn wezen. Dat is een doodlopende weg. De puber in mij mag zich dan gekortwiekt voelen, maar inmiddels ben ik ouder en wijzer. Ik hoef niet meer alles en overal; van mij mogen mijn leven en mijn werk kleiner zijn. Ik weet inmiddels dat dat niets zegt over de mogelijke impact ervan. Dat gaat namelijk helemaal buiten mij om.
Niet alleen hoe ver de ranken uitlopen, maar ook: hoeveel ranken er aan mij mogen groeien. Eindeloos veel, ja, leuk, álles uitproberen!, roept mijn puber. Inmiddels weet ik: hoe meer ranken en hoe verder ze mogen groeien, hoe meer mijn energie verspreid raakt. Ik raak verstrooid en versnipperd als ik te veel verschillende dingen doe. Ik gedij beter bij eenvoud. Door verschillende ranken helemaal weg te snoeien, krijgt mijn leven, en ook mijn werk, meer richting. Ik haal mijn energie terug van daar, waar het niet moet zijn – uit de versnippering. Ik bundel mijn energie om des te krachtiger te zijn op de plek waar ik wél ben.
En dan is er nog de vraag hoeveel vruchten er aan mij kunnen rijpen. Ik moet kiezen welke vruchten wel en welke niet, want ik heb geen tijd en energie om álle vruchtbeginselen te laten volgroeien. Uiteindelijk zit je dan met veel, maar oneetbare vruchten. Ik kies ervoor om me te beperken in het aantal ten gunste van de omvang, het gewicht en de zoetheid van de vrucht.
In mijn leven betekent dit beeld dat ik soms de tijd moet nemen om van een afstandje te kijken naar wat ik doe. Is dit écht wat ik wil? Nee, liever: is dit echt wat mijn ziel wenst? Is dit wat ik hier op aarde te doen heb? Is dit mijn roeping – op deze plek op dit moment? Ooit ben ik een weg ingeslagen. En zo nu en dan weeg ik af of het tijd is terug te komen van deze weg. En soms is het antwoord daarop bevestigend. Dan snoei ik de rank weg tot op de wijnstok. Dat heb ik in de herfst gedaan, door het besluit te nemen te stoppen met voorgaan. Ik hang mijn toga aan de wilgen. Dat is geen gemakkelijk genomen besluit; het is echt loslaten en dat roept ook bij mij aanvankelijk allerlei angsten en weerstanden op. Nu is er leegte. Of liever: ruimte. En ik weet en vertrouw erop dat er onderhuids een nieuwe rank wordt voorbereid. Ik ben benieuwd waar en wanneer die uitloopt.