Bij Psalm 1:3
Je kent het sprookje van Doornroosje vast. Ze prikt zich aan een spinnenwiel en ze valt voor honderd jaar in slaap. Het kasteel waarin ze woont, raakt overwoekerd door doornige rozenstruiken en de slapende prinses bestaat alleen nog in de verhalen die over haar worden verteld. Dan verschijnt een jonge, knappe prins ten tonele. Hij weet zich een weg te banen door de rozenstruiken heen, vindt Doornroosje en kust haar wakker.
Ik heb dit sprookje altijd begrepen als een romantisch verhaal over een prins die dapper de rozenstruiken te lijf gaat om de prinses te bevrijden uit haar betoverde staat. Maar dat beeld klopt helemaal niet! De crux is dat deze prins precies honderd jaar nadat de betovering in werking is gegaan, langskomt. Of, anders gezegd, hij komt precies langs op het moment dat de betovering wordt verbroken. Misschien waren er al 99 andere jonge, knappe prinsen langs geweest, maar déze kwam op het juiste moment. Dat hij de weg naar Doornroosje vindt en haar kan wakkerkussen heeft helemaal niets met hém te maken, maar met het momént. De rozenstruiken gingen vanzelf opzij om de weg vrij te maken.
Ik heb vele talenten, maar eentje heb ik tot in de finesses ontwikkeld: mezelf op mijn kop geven als ik traag van begrip ben. Sommige inzichten zijn zó logisch, voelen zó helder en klaar, dat ik me vertwijfeld kan afvragen hoe het komt dat ik dat alles niet eerder heb gezien. Toch komen de meeste inzichten door iets kleins. Een enkele zin in een boek. Iets ogenschijnlijk onbenulligs dat iemand vertelt. Een beeld dat in mijn innerlijk opwelt. Niets indrukwekkends, maar het komt op het juiste momént. Precies op het moment dat ik ontvankelijk werd voor dat ene woord, dat ene beeld. Precies op het moment dat de rozenstruiken al vanzelf opzij gingen.
Dat ik maar één zinnetje of één beeld nodig heb om tot inzicht te komen, vertelt mij dat dat inzicht onbewust al voorbereid is. Dat het ergens in mij, onder de oppervlakte, heeft liggen groeien en rijpen en uiteindelijk zó rijp is geworden, dat het maar een klein haakje nodig heeft om naar mijn bewuste gehaald te worden.
Ik moest hier allemaal aan denken door Psalm 1. De mens wordt daar beschreven als een boom, geplant aan beken water, die zijn vrucht geeft op zijn tijd (Naardense vertaling). Ik ben een boom, en jij ook, en op onze tijd dragen we vrucht; ik op mijn tijd en jij op jouw tijd. Op ónze tijd! Niet eerder, niet later. Van een appelboom moet je geen zoete vruchten verwachten in april en van een aardbeiplant niet in december. Er is een moment waarop de vrucht ontwikkeld, groot en rijp is genoeg om geoogst te worden. Dát is het moment waarop de betovering is verbroken en de rozenstruiken opzij gaan. Dát is het moment waarop het inzicht de geringste aanleiding aangrijpt om door te breken.
Dit besef ontspant mij en wel op twee manieren. Eén. Dat gefoeter op mijzelf omdat ik traag van begrip zou zijn is niet nodig. Dat wat inzicht wekt, wordt op het juiste moment aangereikt; als het eerder was geweest, had het niet hetzelfde effect gehad. Ik zou mezelf eerder kunnen prijzen, omdat ik er ontvankelijk voor was (al vraag ik me af of dat mijn eigen verdienste is, maar dat terzijde). Twee. Andersom: als ik vanuit mijn perspectief iets zie in het leven of verhaal van een ander en ik wil diegene tot inzicht bréngen, dan kan ik dat zeker proberen. Maar of mijn opmerking doel treft of niet, dat zegt niets over míj of over mijn inzicht-overbrengende kwaliteiten, maar over het moment waarop ik het zeg. De persoon tegenover mij is er niet ontvankelijk voor. Ik ben misschien wel een jonge, knappe prins, maar ik kwam gewoon te vroeg langs.