Voorgevels

Bij Marcus 13:1-2

Een van de leerlingen van Jezus laat zich imponeren door de gebouwen waar ze langskomen. ‘Wat een enorme stenen en wat een grote gebouwen!’ Jezus laat zich niet meeslepen. ‘Wees er maar zeker van dat geen enkele steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.’

Als er iets is waar Jezus tegen van leer trekt, is het hypocrisie. Het ophouden van schijn. Iedereen heeft een voorgevel, een buitenkant, een beeld van zichzelf. Maar wie zich blindstaart op die buitenkant, wie het zelfbeeld dat hij heeft koestert, die ziet niet wie hij ten diepste is. Want daarvoor moet je niet het gebouw bewonderen, maar er binnengaan en in het verborgene ontdekken wat daar te zien is. En dat is, in de woorden van de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart, dat jij een goddelijke vonk bent.

En dit geldt niet alleen voor jezelf, maar ook voor hoe jij naar anderen kijkt. Wie zich bij een ander blindstaart op de façade, ook die leert de ander niet zien zoals hij ten diepste is. Als die ander jou uitnodigt om de voorgevel te laten voor wat hij is en bij hem binnen te komen, zul je ontdekken dat hij in wezen dezelfde is als jij. Ook zo’n goddelijke vonk.

Staar je niet blind op de buitenkant, zegt Jezus. Want die buitenkant is niet alleen schone schijn, maar ook nog eens niet blijvend. Alles wat opgebouwd is, zal worden afgebroken. Alles wat samengebracht is, zal ooit scheiden. Alles wat leeft, zal ooit sterven. Op dit soort zinnen mediteren zenboeddhisten. Alles wat vorm is, vergaat. Maar elke vorm heeft ook een bron. Probeer in de vorm door te dringen tot op de kern, tot op de bodem. Delf de bron op. In de ander, in jezelf.

Meestal is er een crisis voor nodig. Je huwelijk loopt spaak, je wordt ziek, door een stomme beslissing raak je al je geld kwijt. Je leven gaat aan diggelen. Tenminste, zo ervaar je het. Maar wie de crisis doorstaat, zal ontdekken dat niet zijn leven aan diggelen is, maar zijn zelfbeeld. Een buitenkant. Jíj bent er nog. Sterker: je kunt nu iets beter zien wie je eigenlijk bent. Niet dat zelfbeeld dat in scherven gevallen is, maar een blijvende vonk van God.

Inderdaad, geen steen zal op de andere blijven. Leuk is anders, maar in het afgebroken worden van de buitenkant ligt voor ons een mogelijkheid voor innerlijke groei.

Kruimels

Bij Handelingen 3:6

Er zit een lamme man bij de tempelpoort te bedelen. Daar komen Petrus en Johannes voorbij. De man vraagt om een aalmoes. ‘Zilver of goud heb ik niet’, zegt Petrus tegen hem. ‘Maar wat ik heb, zal ik u geven. In de naam van Jezus Christus, sta op en loop.’ En de man staat op en loopt. Ziet u het? Hij vraagt om geld, maar hij ontvangt iets veel beters: opstanding!

Hoe vaak lijken wij niet op die bedelaar bij de poort. We vragen om een aalmoes, terwijl we opstanding kunnen ontvangen. We vragen om dit en dat; we bidden om troost, om vergeving, om kracht. Om dat wat we op dat moment denken nodig te hebben, wat we willen, wat we ons nog net kunnen voorstellen dat God het ons geven zal. Dat, waar wij met ons verstand bij kunnen. We vragen om een paar centen. Maar God heeft ons iets veel beters te bieden dan een beetje geld; dan troost, vergeving, kracht. Hij geeft zichzelf! Pure liefde. God is een overvloeiende bron van Liefde en waar hij zichzelf geeft aan een mens, worden wij een overvloeiende bron van Liefde. Dat ligt ver buiten ons voorstellingsvermogen, maar wat bidden wij nog om troost, als we dít kunnen krijgen? Wie die Liefde eenmaal gesmaakt heeft en heeft kunnen doorgeven, weet dat hij niets anders meer nodig heeft.

De Britse mystica Evelyn Underhill schrijft: ‘Zó angstvallig begeer je de kruimels, dat je nooit oog krijgt voor het brood.’ We staren ons zorgelijk blind op onze menselijke noden en verlangens, en verliezen het zicht op de goddelijke gave. Wij zouden niet moeten bidden om dat wat wij verlangen, maar om dat wat God ons wil geven. In onze angstvallige kruimelgerichtheid bidden we om verlossing van dit of dat op dit ene moment, terwijl we een staat van zijn kunnen ontvangen. Opgewekt kunnen worden. Zelf een overvloeiende bron van Liefde kunnen worden.

God, wij bidden u om kruimels, maar leer ons te bidden om uzelf: om brood.

Mijn ziel weet het zeer wel

Bij Psalm 139:14

In mijn dagelijkse meditatieroutine heeft het geen plek, maar als ik met een groep mediteer, gebruik ik het vrijwel altijd: loopmeditatie. Heel bewust contact maken met de grond, met de aarde. Je voet langzaam afwikkelen. Stappen zetten op het ritme van je ademhaling. Het helpt me om me helemaal en volledig gedragen te laten voelen. Op alle niveaus van mijn bestaan.

Gek is dat eigenlijk. Ik wéét het, diep van binnen – dat ik gedragen word. Maar ik ben me er maar zo weinig van bewust. Ik maak er zo weinig contact mee, met die dragende kracht onder mijn leven. Ik leef er zo weinig vanúit. Ik heb het blijkbaar nodig om dat af en toe lichamelijk te voelen en het mezelf te horen zeggen (‘Ik word gedragen’) om me dat weten bewust te maken.

‘Mijn ziel weet het zeer wel’, schrijft de psalmdichter. Zijn woorden helpen me om te zien wat hier speelt. Er ligt een heleboel kennis, nou ja: wéten, opgeslagen in mijn diepte. ‘Ik word gedragen.’ ‘Ik ben geliefd.’ ‘Ik ben vergeven.’ Mijn ziel weet het zeer wel, maar iets verhindert me om dat weten voor waar aan te nemen. Om dat weten te laten doordringen tot alle lagen van mijn bestaan. Om het vanuit mijn ziel te laten opkomen en mijn leven op emotioneel, psychologisch en lichamelijk niveau te laten kleuren. Om zelfs mijn dagelijkse leven erdoor te laten bepalen.

Drempels, weerstand, bedekkingen – je kunt er vele woorden voor gebruiken, voor dat wat jou beperkt in het laten opkomen van dat weten. Maar het beeld is duidelijk: diep in jou draag je een heleboel mee, dat niet verder komt dan die diepte. Tenzij je daar naartoe gaat, onder ogen ziet wat daar leeft en zich roert en de moed kunt opbrengen om van daaruit te leven. Het is een hele onderneming om dat te doen. De langste reis die je in je leven kunt ondernemen is immers de reis naar binnen. En daarna moet je, omgevormd door die kennis, ook de terugreis nog afleggen. Maar dit alles is meer dan de moeite waard, want wat een rijkdom ligt er op de bodem van je bestaan!

Wat zou er nog meer aan ‘weten’ opgeslagen liggen in mijn ziel?

Gebedsgenezing

Bij Marcus 9:14-29

Er komt een man bij de leerlingen van Jezus. Hij heeft zijn zoon bij zich. Die wordt bezeten door een geest die maakt dat hij niet kan spreken. De vader vraagt of de leerlingen de jongen kunnen genezen. Ze ondernemen een poging, maar die mislukt. Als Jezus zich later weer bij de leerlingen voegt, lukt het hem wél. Na afloop vragen ze: ‘Waarom konden wij dat niet, die geest uitdrijven?’ Jezus antwoordt: ‘Dit soort kan niet anders uitgedreven worden dan door gebed.’

Niet anders dan door gebed!? Ik lees nergens in dit verhaal dat Jezus bidt met of voor de jongen. Sla de bijbel er maar op na. Hij praat met de vader en spreekt de onreine geest bestraffend toe. ‘Ik beveel je: ga uit hem weg en kom niet meer terug!’ Maar gebed? Niks daarvan.

Ik lees het verhaal nog een keer. En ineens zie ik het. Nee, Jezus bidt niet. Maar in het gesprek dat hij met de vader heeft, bidt de vader van de jongen! ‘Help ons! Wees bewogen over ons!’, zegt hij. En daarna: ‘Ik geloof! Help mij in mijn ongeloof!’ Help ons, wees bewogen, help mij! Dit zijn woorden van gebed.

Hier opent zich een compleet landschap. Niet een woord of gebaar van Jezus drijft de demon uit, maar het gebed van de vader. De vader, die radeloos is vanwege zijn zoon. Dokters, psychologen en diverse klinieken afgelopen, al zijn geld uitgegeven aan medicijnen en therapieën en niets of niemand die de jongen helpen kan! Het drijft hem tot wanhoop. De vader is op de bodem van zijn bestaan gekomen. Op zijn knieën gedwongen door het lijden van zijn kind. En daar bidt hij: ‘Help ons! Wees over ons bewogen!’

Dit gebed wordt gezegd, geróepen door iemand die onder ogen heeft moeten zien dat hij niets vermag. Dat mensen tegen sommige krachten niets in te brengen hebben. Het enige dat hem nog rest is het kind overgeven aan God. Hij moet zijn trots ervoor laten varen, maar met dit gebed, gesproken met een innerlijke houding van nederigheid, brengt hij de jongen in het domein van God. En waar trots een hart verhardt en afsluit, maakt deemoed een mens ontvankelijk voor de stroom van heelheid die God is. De vader durft, of kan niet anders meer dan zichzelf en zijn zoon daaraan volledig toe te vertrouwen.

Dure medische of psychologische begeleiding mochten hier niet baten, maar de altijd en overal vrij beschikbare genade brengt verlossing. Het enige dat wij hoeven doen – maar o, wat is dat moeilijk – is onze trots laten varen en onder ogen zien dat wij God nodig hebben om tot Leven te komen.