Bij Handelingen 3:6
Er zit een lamme man bij de tempelpoort te bedelen. Daar komen Petrus en Johannes voorbij. De man vraagt om een aalmoes. ‘Zilver of goud heb ik niet’, zegt Petrus tegen hem. ‘Maar wat ik heb, zal ik u geven. In de naam van Jezus Christus, sta op en loop.’ En de man staat op en loopt. Ziet u het? Hij vraagt om geld, maar hij ontvangt iets veel beters: opstanding!
Hoe vaak lijken wij niet op die bedelaar bij de poort. We vragen om een aalmoes, terwijl we opstanding kunnen ontvangen. We vragen om dit en dat; we bidden om troost, om vergeving, om kracht. Om dat wat we op dat moment denken nodig te hebben, wat we willen, wat we ons nog net kunnen voorstellen dat God het ons geven zal. Dat, waar wij met ons verstand bij kunnen. We vragen om een paar centen. Maar God heeft ons iets veel beters te bieden dan een beetje geld; dan troost, vergeving, kracht. Hij geeft zichzelf! Pure liefde. God is een overvloeiende bron van Liefde en waar hij zichzelf geeft aan een mens, worden wij een overvloeiende bron van Liefde. Dat ligt ver buiten ons voorstellingsvermogen, maar wat bidden wij nog om troost, als we dít kunnen krijgen? Wie die Liefde eenmaal gesmaakt heeft en heeft kunnen doorgeven, weet dat hij niets anders meer nodig heeft.
De Britse mystica Evelyn Underhill schrijft: ‘Zó angstvallig begeer je de kruimels, dat je nooit oog krijgt voor het brood.’ We staren ons zorgelijk blind op onze menselijke noden en verlangens, en verliezen het zicht op de goddelijke gave. Wij zouden niet moeten bidden om dat wat wij verlangen, maar om dat wat God ons wil geven. In onze angstvallige kruimelgerichtheid bidden we om verlossing van dit of dat op dit ene moment, terwijl we een staat van zijn kunnen ontvangen. Opgewekt kunnen worden. Zelf een overvloeiende bron van Liefde kunnen worden.
God, wij bidden u om kruimels, maar leer ons te bidden om uzelf: om brood.