Bij Lukas 15:8-9
Nogmaals (zie de vorige Parelduiker) deze kleine, maar fijne gelijkenis. Een vrouw heeft tien drachmen, tien munten. Ze is er eentje kwijt. Ze steekt de lamp aan, veegt haar hele huis schoon en zoekt alles af. Ze vindt hem en haar verzameling is weer compleet.
De tien munten zijn de bruidsschat van de vrouw. Een vrouw had geen eigen inkomen; dat maakte haar kwetsbaar. Als ze trouwde, kreeg ze tien zilveren munten van thuis mee als appeltje voor de dorst. In geval van nood had ze zo zelf een bedragje, waarop ze kon teren. Deze munten droeg ze als sieraad, een ketting.
Die munten, die staan voor iets dat je van Thuis hebt meegekregen. We hebben allemaal eigenschappen of vaardigheden meegekregen bij onze geboorte, die hier op aarde tot ontwikkeling mogen komen. Sterker: dat is onze roeping – dat we dat wat we hebben meegekregen, hier vorm geven. Iets waarvoor jij, precies jij, hier bent. Noem het een gave, een talent. Dat kan iets zijn dat heel duidelijk is, makkelijk zichtbaar. Pianospelen of schilderen bijvoorbeeld. Maar je kunt ook aan heel andere dingen denken. Je hebt veel technisch inzicht en bedenkt nieuwe oplossingen en toepassingen. Of je hebt de gave om rustig te blijven en je kalmte te bewaren als andere mensen in paniek zijn. Of je kunt je eigen kinderen of de kinderen in je klas het gevoel geven dat ze er mogen zijn. Er zijn honderdduizend talenten te bedenken.
Maar veel mensen kijken nooit naar binnen om te ontdekken wat ze hebben meegekregen. Ze hebben geleerd om over zichzelf te denken als een dubbeltje dat nooit een kwartje wordt. Ze zijn zich niet bewust (en worden dat dus ook niet) van wat ze aan talenten hebben, van wie ze zijn.
De vrouw in de gelijkenis laat zien wat de bedoeling is. Ze is een van de tien munten kwijt, vertelt het verhaal. Ze voelt aan: ik ben niet compleet. Ik draag iets in mij, maar het is nog verborgen. Het verblijft in het duister. Op de bodem van mijn ziel ligt iets, dat nog niet tot ontwikkeling is gekomen. En ze gaat op zoek. Ze ontsteekt een lamp zodat ze goed kan zien en veegt alles schoon. Ze zoekt haar hele huis, haar hele ziel af. Ze laat het licht schijnen – overal. En zo vindt ze haar ontbrekende talent.
De munten, de talenten hangen aan een ketting. Een ketting is niet bedoeld om altijd maar in de kluis te liggen voor het geval dat die munten ooit nodig zijn. Een ketting is bedoeld om te dragen, om de vrouw te sieren. Je talenten heb je niet gekregen om ze verborgen te houden; ze mogen gezien worden. De vrouw heeft haar tien talenten aan het licht gebracht in zichzelf en daarna draagt ze al haar talenten met vreugde om haar hals. En zo laat ze zichzelf aan de wereld zien. Neemt ze haar eigen plek in. Komt ze helemaal aan het licht.