Parelduiken in de bijbel

Heb je vijanden lief

Bij Matteüs 5:44-45

O, o, wat maakt die Jezus het ons soms moeilijk. ‘Heb je vijanden lief.’ Hoe komt hij erop! Je vijand is toch juist je vijand omdat hij je dwarszit, in de weg zit, een andere mening is toegedaan, iets heeft wat jij niet hebt – you name it. In ieder geval is hij niet je vijand omdat hij zo leuk en het liefhebben waard is!

Tja. De liefde. Als wij denken aan liefhebben, dan denken wij aan onze geliefden. Partner, ouders, kinderen, vrienden – mensen die je na staan en heus, ik weet ook wel dat ze niet altijd doen wat jij wilt dat ze doen en zeggen wat jij wilt dat ze zeggen, maar vooruit, ze horen in je leven en als ze niet ál te rare dingen uithalen is het vrij eenvoudig om van ze te houden. Al was het alleen maar vanwege de geschiedenis die je samen deelt.

Maar is dat liefhebben? Liefhebben met de liefde die God is? Gods liefde is liefde zonder waarom, zegt de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart. Zonder waarom, zonder reden, zonder oorzaak – gewoon, het vloeit eenvoudigweg uit jou voort omdat je bent. ‘De roos kent geen waarom, zij bloeit’, schrijft de 17e-eeuwse mystieke dichter Angelus Silesius. Een roos denkt er niet over na voor wie hij bloeit. Zijn pracht en zijn geur schenkt hij aan iedere willekeurige voorbijganger, of die nou goed is of slecht, een vriend of een vijand.

Menselijke liefde is altijd liefde met een waarom. Jezus zegt: ‘Als je wilt liefhebben zoals God liefheeft – en echt, dat is ieder mens gegeven! – dan is dít de lakmoesproef. Als je je vijand kunt liefhebben, iemand die niet vanzelf prettige gevoelens bij jou losmaakt en van wie jij niets wilt, dan weet je dat je goed zit. Dan heb je lief zonder waarom. Dan geef je handen en voeten aan degene die je van binnen al bent: kind van God. Oefen maar op je vijand. En heb je die liefde te pakken? Heb dan iedereen lief op die manier.’

Kom en zie

Bij Johannes 1:38-39

‘Wat geloof jij eigenlijk?’ Als je mij met mijn mond vol tanden wilt zien staan, moet je me die vraag stellen. ‘Ik zou het niet weten’, is mijn enige oprechte antwoord. Nou, dat is niet helemaal juist geformuleerd. Ik zou het niet onder woorden kunnen brengen. Dat is het meer.

Geloof, mijn geloof althans, is geen samenraapsel van leerstellingen, overtuigingen, dingen die ik onderschrijf. Geloof gaat niet over talige dingen. Taal schiet voortdurend tekort als je het met elkaar over geloofszaken wilt hebben. Taal is een auto met vierkante wielen – ongeschikt als vervoermiddel. Woorden, ook al die van mij, zitten het ervaren van God eerder in de weg dan dat ze helpend zijn. Nee, geloof heeft weinig te maken met taal – des te meer met ervaring, gevoel, overgave, waarnemen.

‘Meester, waar verblijft u?’ vragen twee aspirant-leerlingen aan Jezus. Je kunt deze vraag verstaan als: ‘Bij wie logeert u?’, maar ik lees er iets anders in. Deze twee vragen Jezus niet naar zijn adres; maar ze vragen hem naar zijn thuis. ‘Wie bent u – ten diepste?’ Jezus voelt dat haarfijn aan. Hij zegt niet: ‘Daar en daar’, nee, hij antwoordt: ‘Kom en zie.’ En de mannen mogen bij hem binnenkomen.

‘Kom en zie.’ Zo eenvoudig en toch zo diepgaand. Ik kan mijn ervaringen, mijn stappen op mijn geloofsweg niet op een ander overdragen. Wie wil geloven, zal zelf in beweging moeten komen. Geloven is op weg gaan, de weg van Jezus gaan. Dat kan niet zonder dat het jou verandert. Met Jezus meegaan betekent dat jouw kijk op het leven stap voor stap verandert. Geloven is leren zien, je ogen willen en durven openen. En het leven leren waarnemen vanuit Jezus’ perspectief, terwijl je zelf kijkt.

‘Wat geloof jij eigenlijk?’ Een vraag die mij met de mond vol tanden doet staan, want eigenlijk zegt iemand: ‘Laat het mij zien.’ Maar ik kan de vraagsteller zijn ogen niet openen, dat moet hij zelf doen. Ik kan hem het gaan van de weg niet besparen. Ik kan hem alleen uitnodigen. ‘Wat ik geloof? Als je dat echt wilt weten, kom en zie.’

De kruik en de bron

Bij Johannes 4:28

Al jaren intrigeert ze me: de waterkruik. Jezus zit na een lange tocht aan een bron bij Sichar, in Samaria. Er komt een vrouw met een kruik aan, om water te putten. Jezus zegt tot haar: ‘Geef mij te drinken.’ Dan ontspint zich een gesprek over water en het leven en God. De vrouw herkent Jezus als de Messias en gaat naar het dorp om haar dorpsgenoten te vertellen van deze ontmoeting. En, schrijft Johannes er expliciet bij, ze laat haar kruik achter. Waarom schrijft hij dat? Een detail dat vragen oproept.

En dan wordt me ineens het antwoord voorgeschoteld. Ik lees ‘Wie de bron kent …’ van Willigis Jäger. Een verzameling brieven van zijn hand. En pats! Daar staat het. Brief nummer zoveel draagt als titel: Wie de bron kent, drinkt niet uit de kruik.

En zo is het! Waarom zou je nog een kruik gebruiken als je on-middel-lijk van de bron kunt drinken? Jezus zegt tegen de vrouw: ‘Het water dat ik geef, wordt in jou een bron.’ Hij slaat, om er nog maar eens een bijbels beeld bij te halen, met zijn staf op haar innerlijke rots en kijk, daar begint water te stromen. Levend water. De vrouw kan de kruik achterlaten, want die heeft ze niet meer nodig. Ze kan voortaan putten uit de bron die in haar is aangeboord, die zij zelf is.

Mens, je draagt alles in je. Je draagt het Rijk Gods in je. Jij bent een bron van levend water. Als die niet stroomt, is het enige dat nodig is: de bron uitgraven, opdelven. Ja, dat vergt enig hak- en breekwerk. Maar zeg eens eerlijk: is het telkens weer naar buiten gaan en kruik voor kruik water binnenhalen voor jou … vervullend? Lest dat werkelijk je dorst?

De middeleeuwse mysticus Meester Eckhart legt er voortdurend de nadruk op. God kun je niet waarnemen met een middel. Tot God kun je niet komen met een middel. Niet met je ogen of je andere zintuigen, niet via een beeld, niet via je denken, niet met je wil. Er is alleen zijn, waartoe jij toegang zult vinden als je al die middelen aflegt en achter je laat.

Geschenk aan God

Bij Psalm 65:2

Psalm 65. We zongen hem laatst weer eens. ‘De stilte zingt u toe, o Here.’ Heel letterlijk staat er: Aan U de stilte, een lofprijs.

Aan Ú de stilte. Niet aan iets of iemand anders, aan Gód komt de stilte toe. Het is alsof de psalmist zegt: ‘God, ik maak me stil en die stilte is mijn geschenk aan U. Ruimte voor U in mij, in deze wereld.’

In onze wereld, in ons leven, staan we heel veel lawaai toe. Onze oren zijn voortdurend gevuld. En er is niet alleen uiterlijk lawaai, ook in mijzelf gaat het er lawaaierig aan toe. Bij het schrijven van een stukje als dit bijvoorbeeld. Er is een stem die zegt: Het moet iets toevoegen voor mensen die elke week naar de kerk gaan! Er is een stem die zegt: Het moet begrijpelijk en aansprekend zijn voor mensen die nooit in de kerk komen! Een strenge stem: Het moet wel binnen de perken van de bijbelse boodschap blijven! Een milde: Maak ruimte voor die dingen die in de kerk niet vaak gezegd worden, maar die toch gezegd willen worden. Hele discussies spelen zich af in mij, zonder dat ik nog maar een woord op papier heb.

Als het in mij zo druk is, laat het zich raden hoeveel ruimte er overblijft voor God. Bar weinig. En dat is jammer – voor God, maar ook voor mezelf. Die innerlijke stilte is niet alleen een cadeau van mij aan God, maar ook van God aan mij. Want als het stil is in mij, voel ik me veel méér Marga dan anders.

Door je stil te maken, geef je jezelf uit handen. Je maakt ruimte voor God om jou binnen te komen en door jou heen God te zijn in deze wereld. Via de stilte doet God intrede in jouw leven, en maakt zo jouw handen Zijn handen, jouw woorden Zijn woorden. En hoewel ik dan dus minder ‘mezelf’ zou zijn, want God, tja, neemt me als het ware over, val ik op die momenten meer samen met wie ik ten diepste ben dan anders. Ik voel dat als God als het ware door mij heen spreekt en handelt, ik meer ben wie ik geroepen ben te zijn dan anders, als ik zelf de touwtjes in handen heb. Of denk te hebben.

De stilte is een geschenk aan God, maar net zo goed aan mezelf.