Bij Johannes 1:38-39
‘Wat geloof jij eigenlijk?’ Als je mij met mijn mond vol tanden wilt zien staan, moet je me die vraag stellen. ‘Ik zou het niet weten’, is mijn enige oprechte antwoord. Nou, dat is niet helemaal juist geformuleerd. Ik zou het niet onder woorden kunnen brengen. Dat is het meer.
Geloof, mijn geloof althans, is geen samenraapsel van leerstellingen, overtuigingen, dingen die ik onderschrijf. Geloof gaat niet over talige dingen. Taal schiet voortdurend tekort als je het met elkaar over geloofszaken wilt hebben. Taal is een auto met vierkante wielen – ongeschikt als vervoermiddel. Woorden, ook al die van mij, zitten het ervaren van God eerder in de weg dan dat ze helpend zijn. Nee, geloof heeft weinig te maken met taal – des te meer met ervaring, gevoel, overgave, waarnemen.
‘Meester, waar verblijft u?’ vragen twee aspirant-leerlingen aan Jezus. Je kunt deze vraag verstaan als: ‘Bij wie logeert u?’, maar ik lees er iets anders in. Deze twee vragen Jezus niet naar zijn adres; maar ze vragen hem naar zijn thuis. ‘Wie bent u – ten diepste?’ Jezus voelt dat haarfijn aan. Hij zegt niet: ‘Daar en daar’, nee, hij antwoordt: ‘Kom en zie.’ En de mannen mogen bij hem binnenkomen.
‘Kom en zie.’ Zo eenvoudig en toch zo diepgaand. Ik kan mijn ervaringen, mijn stappen op mijn geloofsweg niet op een ander overdragen. Wie wil geloven, zal zelf in beweging moeten komen. Geloven is op weg gaan, de weg van Jezus gaan. Dat kan niet zonder dat het jou verandert. Met Jezus meegaan betekent dat jouw kijk op het leven stap voor stap verandert. Geloven is leren zien, je ogen willen en durven openen. En het leven leren waarnemen vanuit Jezus’ perspectief, terwijl je zelf kijkt.
‘Wat geloof jij eigenlijk?’ Een vraag die mij met de mond vol tanden doet staan, want eigenlijk zegt iemand: ‘Laat het mij zien.’ Maar ik kan de vraagsteller zijn ogen niet openen, dat moet hij zelf doen. Ik kan hem het gaan van de weg niet besparen. Ik kan hem alleen uitnodigen. ‘Wat ik geloof? Als je dat echt wilt weten, kom en zie.’