Bij Matteüs 22:39
Op zoek naar een geschikt lied voor een kerkdienst blader ik door het liedboek. Mijn oog valt op ‘O grote God die liefde zijt’. O ja, dat zong ik vroeger graag, waarschijnlijk vooral vanwege de tot zwijmelen aanzettende melodie. Ik lees het lied nog eens door en blijf haken in het tweede couplet. ‘Laat mij getrouw de weg begaan tot allen die ons verre staan.’ Wie zijn dat, mensen die mij verre staan? Vroeger dacht ik daar meteen aan mensen in arme landen, die onder de hete zon de droge grond bewerken.
Tja, wie zijn dat, mensen die mij verre staan? In de loop der jaren heb ik leren zien dat daar niet de kindertjes in Afrika worden bedoeld, niet de vluchtelingen in kampen in Sudan, niet de arme donders in Delhi en Singapore. Nou ja, die natuurlijk óók. Maar daarnaast heb ik een ander beeld gekregen van mensen die mij verre staan. Dat zijn mensen in mijn eigen omgeving die ik liever op een afstand houd. Die ene collega, die zo ont-zet-tend lang-zaam is. Die kennis, die zo verongelijkt kan reageren. Ik voel nú al mijn ongeduld en ongemak; ik houd die mensen dus liever verre van me. O, en mensen die mij het gevoel geven dat ik belachelijk ben, dat ik de dingen niet handig doe of niet goed zie. Die ook. En juist naar hen moet ik getrouw de weg begaan? Ik vermoed dat er nog heel wat water door de Schelde zal stromen voordat ik zover ben.
Wie zijn dat, mensen die mij verre staan? Ik ben het zelf. Ik ben zelf van mijzelf vervreemd. Van delen van mijzelf. Er zijn genoeg dingen in mij die ik liever niet zie. Die niet goed passen bij het beeld dat ik van mijzelf heb of wil hebben. Ik ben snel en intelligent, dus niet traag en dom. Ik ben tevreden, dus voel ik me niet tekortgedaan. Ik veroorzaak geen ongemakkelijke gevoelens bij anderen, dus ik word niet boos. Ik vervreemd mezelf dus van mijn eigen traagheid en domheid, van mijn ontevredenheid en woede. Die houd ik alle verre van me.
Martin Walton, oud-hoogleraar geestelijke verzorging, geeft een alternatieve lezing van het grote gebod: heb je naaste lief als jezelf. ‘Hebt uw naaste lief, die is als u. Hebt de vreemdeling lief, die is als uw naaste. Hebt uw vijand lief, die is als de vreemdeling in uzelf. Hebt uzelf lief, die is als uw vriend.’ Intrigerend! ‘Hebt uw vijand lief, want die is als de vreemdeling in uzelf.’ Dat is het precies! Dat in mij dat ik als ‘vreemd’ bestempel, als ‘niet van mij’ … Dat wat in mij is, maar wat ik verre van mijzelf houd … Dat wat in mij is, maar wat ik liever niet zie … Als dat zichtbaar wordt in anderen, maak ik van hén iemand om verre van te blijven, een ‘vijand’. En als ik getrouw de weg bega naar mijn eigen domheid en traagheid, mijn woede en ontevredenheid … Als ik die integreer in mijzelf en zo heel word, dan hoef ik die ander ook niet meer op afstand te houden, hoeft die geen vijand meer te zijn en kan ik in één moeite door getrouw de weg tot die ander begaan. Hmmm … Er zal inderdaad nog heel wat water door de Schelde stromen voordat ik zover ben, maar een eerste stap zetten kan altijd.