Parelduiken in de bijbel

Zuur (2)

Bij Johannes 19:28-30 en Matteüs 25:31-40

Naar aanleiding van mijn column over de zure wijn die Jezus vlak voor zijn dood te drinken kreeg (Zuur (1)), ontving ik een vraag van een lezer. Wat deed dat vat met zure wijn daar eigenlijk naast dat kruis? Intrigerende vraag! En het antwoord geeft een heel nieuw perspectief op de rol van de soldaten in deze scène. Wat dééd dat vat daar eigenlijk?

Ik moet er niet aan denken, maar zure wijn, zo vertelt mijn woordenboek bij het Nieuwe Testament, lest de dorst beter dan water. En het is goedkoper dan gewone wijn. ‘Geliefd bij de eenvoudige mens’, zo voegt het woordenboek eraan toe. En in die categorie valt de soldaat.

Soldatendrank, dus. Blijkbaar hadden zij standaard een vaatje in de buurt van het kruis. Voor als ze dorst kregen. Valt ook helemaal niet mee, hun werk! Ze moeten wachten tot de gekruisigden het loodje legden. Je weet nooit hoe lang die het volhouden. Bovendien was Golgota nou niet bepaald een beboste heuvel. Nee, in de brandende zon stonden ze. Dan is een vat zure wijn een uitkomst.

‘Ik heb dorst’, klinkt het vanaf het kruis. De soldaten nemen een spons, volgezogen met hun zure wijn. Die gaat op een tak. Ze steken hem omhoog en Jezus drinkt ervan. Ze geven hem van hun eigen wijn. Ze zorgen voor hem in zijn laatste uur.

Ik moet een hele draai maken in mijn hoofd. Eerder zag ik de Romeinse soldaten als nare mannetjes, die erop uit waren om Jezus zo professioneel mogelijk te vernederen. En nu lijken ze voor hem te zorgen! Tja. Waarom niet, eigenlijk?

Het wordt nog spannender. Om deze draai helemaal áf te maken, citeer ik uit Matteüs 25. ‘Wanneer de Mensenzoon komt, zal hij de mensen van elkaar scheiden. Dan zal hij tegen hen aan zijn rechterzijde zeggen: ‘Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk. Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken.’’

‘Ik had dorst en jullie gaven mij te drinken.’ Die soldaten zijn niet alleen geen nare mannetjes. Ze staan bij de rechtvaardigen aan de rechterzijde van de Mensenzoon! Hm, toch nog maar eens even op kauwen. Maar hier blijkt maar weer: de bijbelverhalen kun je op heel verschillende manieren lezen! Heerlijk!

Zuur (1)

Bij Johannes 19:28-30 en Psalm 69

Bijna had ik met een mond vol tanden gestaan. Ik had verzonnen dat ik het publiek in het dagprogramma ‘De Bijbel in geuren en kleuren’ vier smaken zou laten proeven. Zout, honing, pure chocolade en citroen. Tegelijkertijd zou ik over deze vier smaken in de bijbel vertellen. Zout, zoet, bitter en zuur. Daar moest ik nog wel even teksten voor schrijven. De eerste drie smaken vormden geen enkel probleem. Inspiratie genoeg in de Schrift. Maar toen ik in de bijbelzoekmachine zocht naar ‘zuur’, moest ik even slikken. Meer dan twintig teksten over zuurdesem. Dat wel. Maar de smaak zuur zelf!? Niets. Citroen dan? Nee. Bijna sloeg de wanhoop toe. Tot ik bedacht dat ik nog op ‘zure’ kon zoeken. En dat was mijn redding.

Vier keer komt het voor in de bijbel. In de evangeliën. Matteüs, Marcus, Lukas en Johannes verhalen elk over het leven van Jezus, ieder vanuit zijn eigen perspectief. Dat er verschillen zijn, is onvermijdelijk. Maar dat ‘zure’ komt op nagenoeg hetzelfde moment in hun boeken voor.

Het is de laatste dag van Jezus’ leven. Hij is geslagen, bespot, beschimpt en vernederd. Om zijn kleren is gedobbeld, hij kreeg een doornenkroon op zijn hoofd. Daar hangt hij, aan het kruis. Het wachten is op de dood. En dan schrijft Johannes: ‘Om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Jezus: ‘Ik heb dorst.’ Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond.’

Psalm 69 spreekt van een gelijksoortige behandeling. ‘Mijn belagers mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn.’ De psalmist weet van diepe vernedering. Maar hij rekent op God. ‘Ik ben verzwakt, ik ben verwond, maar uw hulp, o God, zal mij beschermen.’

We weten hoe het met Jezus afliep. ‘Nadat hij ervan gedronken had zei Jezus: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.’ Een bittere dood.

Gelukkig vertelt Johannes ook dat dit het einde niet is. Dat de vrouwen, die op de derde dag naar zijn graf gaan, ontdekken dat hij is opgewekt. God heeft hem door de dood heen gehaald. Na de zure wijn en de bittere dood van Goede Vrijdag, vieren we zondag de zoete opstanding.
Goede Paasdagen!

Zout

Bij Matteüs 5:13 en Marcus 9:50

‘Jullie zijn het zout der aarde’, laat Matteüs Jezus tot zijn leerlingen zeggen. Het zijn bekende woorden, maar ik heb er altijd moeite mee gehad. Ik snap wel, dat zout het eten smaak geeft. Dat het – grote stappen, snel thuis – het leven smaak geeft. Maar ik hield altijd het gevoel dat er iets miste in deze uitleg.

Totdat ik ‘De Bijbel in geuren en kleuren’ voorbereidde – het dagprogramma dat ik maakte in opdracht van vrouwenbeweging Passage. Op deze dag worden de zintuigen gebruikt om bijbelverhalen te beleven. Als laatste onderdeel van het programma komt het proeven aan de orde. De vrouwen in de zaal krijgen een schoteltje met een beetje zout, een stukje bittere chocolade, een schijfje citroen en een druppel honing. En terwijl ze die smaken proeven, vertel ik over de functie en de rol van die smaak in de bijbel.

Tja. Toen verdiepte ik me in de kwestie en ik vond de ontbrekende schakel. In Leviticus, dat weerbarstige boek boordevol regels, staat namelijk dit: ‘Aan elk graanoffer moet zout worden toegevoegd: het zout, als teken voor het verbond met jullie God, mag bij het graanoffer niet ontbreken.’ (Lev. 2:13)

Zout is dus blijkbaar meer dan een smaakmaker. Het is een teken, een symbool. Voor het verbond van God met Israël. Voor het verbond van God met mensen.

En dan klinken die woorden van Jezus ineens heel anders! ‘Jullie zijn het zout der aarde’ wordt dan: ‘Jullie zijn op deze aarde teken van het verbond van God met de mens.’ En Marcus laat Jezus ook nog zeggen: ‘Zorg dat je het zout in jezelf niet verliest.’

Het zout in mezelf verliezen!? Ik kijk wel uit! Ik mag tekendrager zijn van de relatie die God met zijn schepping heeft. Daar ben ik meer dan zuinig op. Dat koester ik en dat geef ik ruimte om te groeien. Want de relatie die ik met God heb, die geeft pas echt smaak aan mijn leven.

Strijken

Bij Psalm 25:15

Komende zondag is het de derde zondag in de zogenaamde veertigdagentijd: de tijd van voorbereiding op het Paasfeest. Een tijd van inkeer. Elke zondag heeft een speciale naam. Deze naam is niet zomaar bedacht, maar genomen uit een psalmtekst. Deze zondag heet ‘Oculi’. ‘Ogen’, betekent dat. Halverwege Psalm 25 staat er te lezen: Mijn ogen zijn onafgebroken op de Eeuwige. Daar komt de zondagsnaam vandaan.

Mijn ogen zijn onafgebroken op de Eeuwige. Dat is nogal wat. Dat betekent dat je bij alles wat je doet, God voor ogen houdt. Bij álles. Dus niet alleen op zondag in de kerk, mocht je de wekelijkse kerkgang maken, maar altijd en overal. In je werk, thuis, in de opvoeding van de kinderen – en ook bij het strijken. Klinkt dat gek? Mwah.

Eind december was ik een paar dagen in een klooster, waar een paar broeders en zusters bij elkaar wonen. Ik liep door de gang, keek een openstaande deur in en in het voorbijgaan zag ik een van de zusters bezig met het strijken van een pij. Het was niet meer dan een flits. Maar ik zag dat ze stond te strijken met haar oog gericht op de Eeuwige.

Hoe dat eruit ziet? Ik voelde haar toewijding, haar overgave. Ze stond te strijken en verder niets dan dat. Ze deed het met heel haar hart. Met heel haar ziel. Helemaal in het hier en nu. Met al haar aandacht. En ik voelde wat het met mij deed. Het bracht ook mij naar binnen. Naar mijn hart. Ik ging moeiteloos mee in haar meditatieve aandacht.

U begrijpt, toen ik op weg naar huis ging, verlangde ik hevig naar mijn strijkijzer en een flinke berg strijkgoed. En ik zal u vertellen: wat eerder een tijdrovend en vervelend klusje was, is een moment voor mij en God geworden. Een extra gelegenheid om te mediteren. Een cadeautje.