Bij Lukas 15:11-32
Op de proefmiddag voor de workshop ‘Op zoek naar de ziel van het bijbelverhaal’ stond ik zelf in een opstelling over het verhaal dat bekend staat als ‘De verloren zoon’. Ik representeerde de vader. Je moet je voorstellen dat je als representant een plek zoekt in de ruimte en daarna waarneemt wat er in en met je gebeurt. Met wie heb je contact? Wie kun je aankijken? Hoe voel je je ten opzichte van de andere representanten? Mist er iets of iemand in de opstelling? Klopt de plek waar je staat of word je bijvoorbeeld naar achteren getrokken? Of sta je juist vastgenageld? Alles zegt iets over de persoon die je representeert en over zijn of haar plek in het geheel.
Er waren nog twee anderen opgesteld: iemand voor de oudste en iemand voor de jongste zoon. Halverwege de opstelling werd duidelijk dat er een vierde persoon ingebracht moest worden om ‘de nalatenschap’ te representeren. We kozen bewust voor dat woord, en niet voor ‘erfenis’, omdat we voelden dat het om meer dan geld ging. Waarover de zoons strijden, is niet zozeer het bezit van de vader, maar de aandacht van de vader. De vraag of ze gezien worden. Of de vader ziet hoezeer zij hun best doen voor hem, om te doen wat hij van hen verlangt, om op hun eigen manier loyaal te zijn.
Op het moment dat de vierde persoon in de opstelling kwam staan, de nalatenschap, ontstond er meteen rust. Nu werd het duidelijk. Nu kon het gezien worden. De vader bleek geheel gefocust op de nalatenschap. En de oudste en de jongste zoon, die eerder zo ver mogelijk van elkaar weg stonden in de zaal, bleken zich in de aanwezigheid van de nalatenschap met elkaar te kunnen verbinden. De zoon die speelt en experimenteert en zich wil ontwikkelen en de zoon die alles wil houden zoals het is, die bewaart en conserveert.
Ook – bijvoorbeeld – in de kerk zijn er verschillende houdingen te zien ten opzichte van wat is nagelaten door de generaties voor ons. Je hebt mensen die vrolijk een heleboel overboord gooien en fris en fruitig opnieuw willen uitvinden wat wel en wat niet werkt. En je hebt mensen die zich opwerpen als behoeders van de traditie, die zich geroepen voelen te bewaren en te behouden. Een beetje zwart-wit geschetst, misschien, maar des te duidelijker.
Deze opstelling leerde mij drie dingen. Ten eerste: aan welke kant je ook staat – je bent op je geheel eigen manier loyaal. De houding van de vernieuwer en de houding van de bewaarder zijn twee antwoorden op dezelfde vraag, twee kanten van dezelfde medaille. Beide zijn een uitvergroting van een deel van ‘de vader’. ‘Ze leven allebei maar half’, zei de vader in de opstelling. En zo is het maar net.
Ten tweede: beide kanten willen gezien en gehoord worden. Vergeet je dat, dan gaan mensen ervoor zórgen dat ze gezien worden. En dat brengt meestal niet het beste in mensen en processen naar boven.
En ten derde: de twee uitersten kunnen elkaar vinden in de nalatenschap. Dáárin zijn ze verbonden. De vorm, de buitenkant, de vormgeving is compleet anders, maar de binnenkant laat eenzelfde verlangen zien: een weg vinden om te gaan met de nalatenschap van eeuwen her.