Hoop

Bij 1 Korintiërs 13:13

De kerstkaarten hebben wekenlang de huiskamer opgefleurd, maar nu is het tijd ze weg te halen. Een voor een laat ik ze door mijn handen gaan, verbind me in dankbaarheid met degene die hem heeft gestuurd en bekijk ze nog een laatste keer. Als ik ook het rode lint waar ze aan gehangen hebben weghaal, realiseer ik me, dat ik het woord ‘hoop’ de afgelopen minuten vaak heb gezien. Blijkbaar is kerst het feest van de hoop.

Hoop is natuurlijk prachtig. Hoop spreekt van een visioen. Een beeld van een toekomst, waarin alles wat nu negatief is, is omgevormd tot zijn positieve tegendeel. Onrechtvaardigheid is veranderd in rechtvaardigheid, ziekte in herstelde gezondheid, gebrokenheid in geheeld zijn. Hoop is brandstof voor je levensmotor. Hoop geeft moed om in beweging te blijven en de toekomst tegemoet te gaan. We zeggen niet voor niets: hoop doet leven!

Toch heb ik altijd een beetje moeite met hoop. Hoop richt je blik naar buiten, weg van jezelf en weg van het hier en nu. Je stelt je hoop op een toekomst, waar je een plaatje van hebt. En je stelt je hoop op een middel dat jou daarheen brengt of dat zorgt dat die toekomst inderdaad werkelijkheid wordt. Iets of iemand buiten jou is nodig (het kindje in de kribbe, bijvoorbeeld) om die hoop werkelijkheid te laten worden. Of misschien ben jij een meer daadkrachtig persoon en zet dat toekomstplaatje jou in beweging om erg hard je best te gaan doen. Hoe dan ook: je blik is naar buiten gericht, weg van het hier en nu. Bij mij voelt het alsof er een voelspriet van aandacht op mijn hoofd zit, die zich in een boog ver uitstrekt en die toekomst aftast. Maar als mijn aandacht dáár is, en mijn lichaam hier – help! Ik raak verdeeld, versnipperd! En ik wil zo graag een mens uit één stuk zijn.

Ik schrijf dit niet zonder innerlijke strijd. Hoop is een van de drie goddelijke deugden! Paulus bezingt ze in zijn grote lofzang: geloof, hoop en liefde. Wie ben ik om er dan negatieve kanten van te zien? Dan dienen zich twee dingen aan die me op weg helpen om hoop anders te verstaan.

Allereerst stuit ik in mijn citatenschriftje op woorden van de Spaanse theoloog Raimon Panikkar. ‘Onze hoop ligt niet in de toekomst, maar in het ongeziene.’ De woorden laten me een andere kant op kijken. Hoop gaat ineens niet meer over een verre toekomst, maar over het hier en nu – alleen daagt Panikkar me uit niet bij de buitenkant van gebeurtenissen te blijven, maar de binnenkant ervan te zoeken. Me niet tevreden te stellen met de oppervlakte, maar te proberen te doorgronden. Een spaatje dieper te graven. Panikkar laat mijn voelspriet niet het luchtledige van die toekomst aftasten, maar de grond onder mijn voeten – als was die spriet een metaaldetector op zoek naar goud!

Dan leg ik een link met mijn vorige overweging over lichamelijkheid. (Klik hier om hem te lezen.) En ik realiseer me: in mijn omschrijving van hoop hierboven, haal ik hoop naar mijn hoofd. Ik maak er een mentaal iets van. Ik maak een beeld van een toekomst, ik houd me bezig met wie, wat en hoe. Wat schreef ik ook alweer in mijn overweging over incarneren? Ik vlucht liever niet meer naar mijn hoofd, maar zeg tegen mezelf: blijf in je lijf! Wat gebeurt er als ik hoop van mijn hoofd laat afdalen in mijn lichaam? Ik ga het voelen! En het is helemaal geen vervelend gevoel, dus ik kan er gerust bij blijven zonder te hoeven vluchten. Ik hoef het alleen maar waar te nemen, verder niets. De hoop hoeft niet met mij aan de haal te gaan; ik kan, al hopend, hier en nu blijven. Vrij variërend op andere woorden van Paulus: ‘Niet ik hoop, maar het hoopt in mij.’

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel