Bij Johannes 1:14
Nog even kauwen op kerst. ‘En het Woord werd vlees’, zoals Johannes het omschrijft. Daar is een officiële term voor: incarnatie. God wordt geboren in een kind. Het geestelijke trekt een vleselijk jasje aan. Met kerst vieren we dat dat gebeurt met de geboorte van Jezus van Nazareth en dat gebeuren heeft alles te maken met ons – tweeduizend jaar later op een andere plek op deze aardbol. Niet omdat toen onze Redder en Heiland geboren is, maar omdat wij uitgenodigd worden dezelfde beweging te maken. Te incarneren: ons lichaam te bewonen.
Ik weet niet hoe het bij jou zit, maar ik ben heel vaak niet in mijn lichaam te vinden. Heel vaak zit ik in mijn hoofd. Nu is er met denken en allerlei ander geestelijk werk helemaal niets mis – behalve wanneer je daarbij de rest van je lichaam verlaat, het contact ermee verliest, de signalen die het lichaam geeft negeert of niet oppikt.
Mijn lichaam heeft een moeizame kant. Het voelt zwaar en stram, stijf en ongemakkelijk, koud en pijnlijk, er is spanning en soms kramp, er zijn lastige emoties die zich fysiek melden. Eigenlijk vind ik het in mijn lichaam vaak niet om uit te houden; ik ervaar dat liever allemaal niet. En dan vlucht ik. Ik vlucht in denken, fantaseren, zorgen maken, verleden herkauwen – kortom: in mijn hoofd, in mijn geest.
Op mijn meditatiebankje merk ik dat heel sterk. Ik laat me meevoeren door een gedachte, die de volgende gedachte oproept en zo verder. Als ik me dat bewust word, is het kruimelspoor terug naar de oorspronkelijke gedachte vaak heel lang! Of mijn fantasie ontvoert me naar allerlei gebeurtenissen die misschien ooit zouden kunnen plaatsvinden. Of ik kijk nog eens naar een herhaling van wat er gisteren gebeurde of twintig jaar terug. Of ik leid mezelf af door te bedenken wat we gaan eten. Zelfs de meest uitgesleten paden van mijn overtuigingen, hoe negatief die ook over mijzelf zijn, zijn vaak aantrekkelijker dan te verblijven in mijn lijf. In al die gevallen voert mijn geest me mee en verlaat ik mijn lichaam.
Maar mijn lichaam is mijn ankerpunt in tijd en ruimte. Mijn lichaam is mijn poort naar het hier en nu en alleen in het hier en nu kan ik iets ervaren van de eeuwigheid en de eeuwigheid kan alleen in het hier en nu mijn leven binnenkomen.
In mijn hoofd of in mijn geest zitten is voor mij een vlucht uit het lichamelijke. En zo laat ik mijn lichaam in de steek en daarmee mijzelf. Want mijn lichaam is een prachtig, gevoelig en zuiver afgesteld instrument dat mij alleen maar wil helpen. Mijn lichaam navigeert mij door het leven, mijn lijf wijst me de weg naar wat goed is voor mij en wat niet. En ‘goed’ moet je niet moreel interpreteren, maar als: overeenkomend met mijn roeping, met wie ik ten diepste ben. Mijn lichaam helpt me door duidelijk te maken of ik op het juiste spoor zit – op ‘mijn’ spoor. Moeheid, lusteloosheid, geen zin, frustratie, angst, spanning, boosheid – het zijn alleen maar signalen, die me erop wijzen dat ik misschien beter even kan heroverwegen of dat wat ik aan het doen ben of van plan ben, wel de bedoeling is. Ik kan wel van alles willen, maar als mijn lichaam ziek wordt, kan ik daar maar beter naar luisteren. En dan moet ik niet boos worden op mijn lichaam! Mijn lichaam helpt me juist op dat moment, wég van een pad waarop ik blijkbaar teveel van mijzelf vraag. De depressie die ik twintig jaar geleden doormaakte – ik ervoer dat destijds natuurlijk als ziek zijn, maar inmiddels zie ik dat de depressie juist het medicijn was van een manier leven die teveel van mij vroeg. Niet de depressie was de ziekte; de manier van leven die eraan voorafging.
Met kerst vieren we de incarnatie van God in dat ene kind. Maar dit geboorteverhaal vertelt mij ook dat ík het ben, die telkens weer opnieuw moet incarneren, omdat het niet goed voor me is om blijvend te vluchten in mijn hoofd. Omdat mijn lichaam is als een goede en wijze vriend, die beter kan zien dan ik welke weg ik moet gaan en die me signalen geeft om me die kant op te duwen, hoe vervelend die ook zijn.