Bij Lukas 19:5
Ken je dat? Ben je met een bepaald thema bezig, kom je het overal tegen. Zo werkt het in ieder geval bij mij. Herkauwend op het kerstverhaal, schreef ik half januari een Parelduiker over lichamelijkheid. Dat ook ík telkens weer opnieuw moet incarneren, mijn lichaam bewonen, omdat het niet goed voor me is om mijn hoofd als permanente verblijfplaats te hebben. (Lees hem hier.) Struikel ik over het verhaal van Zacheüs. Je weet wel, die rijke tollenaar, die hoort dat Jezus voorbij komt. Hij heeft over hem gehoord en wil hem graag zien, maar ja, die menigte. En Zacheüs is klein van stuk. Hij klimt in een vijgenboom en van daaruit ziet hij Jezus naderen. En wat gebeurt er? Jezus blijft staan, kijkt Zacheüs aan en zegt: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’ Kom naar beneden! Alsof het tegen mij gezegd wordt. Kom naar beneden! Daal af uit je hoofd en bewoon je lichaam!
Er is niets mis met mijn hoofd (en ook niet met het jouwe), begrijp me goed. Ik ben dól op denken. En ik ben ook dol op dingen leren en (mensen)kennis opdoen en inzicht krijgen. Daar heb ik allemaal mijn hoofd voor nodig. Ik ben dankbaar voor mijn goed functionerende hersens. Maar mijn denken, mijn kennis, mijn wetenschappelijke opleiding – ze brengen me wel een stukje op weg, maar als het gaat om het wezenlijke, helpen ze me op een bepaald moment niet verder meer en moet ik ze achterlaten.
Laat ik als voorbeeld nemen het lezen van de bijbelverhalen. Als ik moet voorgaan en een overweging moet schrijven over een verhaal, ga ik eerst vertalen. Woord voor woord, vers voor vers. Ik blader in woordenboeken en andere naslagwerken. Ik zoek op waar dit ene opvallende woord nog verder voorkomt in de bijbel en wat het dus aan associaties oproept. Enfin, ik bestudeer de tekst, laat vragen opkomen en zoek naar antwoorden. Mijn hersens komen volop aan hun trekken. En dan gaan de boeken weer de kast in. De vertaling blijft liggen op mijn tafel; die lees ik elke dag aan mezelf voor. Maar verder doe ik er niets mee. Niet bewust. Niet in mijn hoofd. Ik laat de woorden zakken naar, tja, naar mijn buik, mijn ziel? Ik weet eigenlijk niet precies naar waar. Maar ze dalen af en een enkel woord valt ergens op vruchtbare grond, ontkiemt, groeit op, ontwikkelt zich en draagt vrucht. En die vruchten, die oogst ik en zet ik om in woorden, beelden, gebaren. Daar heb ik mijn hoofd weer voor nodig, maar nu helemaal vanúit mijn wezen, vanuit die plek waar dat ene woord als zaad op de aarde viel. En als ik die overweging dan houd, gebeurt er dit: de luisteraars dalen in zichzelf af en maken contact met diezelfde plek in hen als waar dat zaad bij mij is opgegroeid. De woorden resoneren.
Ik laat even een collega aan het woord: de middeleeuwer Jan van Ruusbroec. ‘‘Kom vlug naar beneden’, zegt de ondoorgrondelijke God tot de ziel, die als Zacheüs tot in de top van de theologische boom probeert te klimmen, ‘want vandaag moet Ik in jouw huis verblijven.’ Haar haastige afdaling is een door liefde en verlangen gedreven neerdaling in de afgrond van de godheid, die het intellect niet kan volgen. Waar kennis buiten moet blijven, gaan liefde en verlangen naar binnen.’
Wat een beeld! Het is het precies. Ik strek mij met mijn theologische kennis uit en probeer naar God te reiken. Maar hoe hoger ik in deze boom klim, hoe verder ik van de afgrond van de godheid vandaan raak. Afdalen moet ik, zonder terughoudendheid, gedreven door liefde en verlangen.
Wie God wil bestuderen, die gebruike zijn hoofd. Wie God wil ontmoeten, ontvangen of ervaren, moet zijn heil toch echt elders zoeken. Dat kan alleen op straatniveau.