De wonderbare spijziging

Bij Marcus 6:39

Heerlijk beeld, altijd: de wonderbare spijziging. Groepen mensen in het gras, samen etend, samen delend. De leerlingen die na afloop met grote manden het overschot ophalen en zie, als iedereen verzadigd is, zijn er nog twaalf manden over. Een wonder!

Daar ging wél iets aan vooraf en daar wil ik je de ogen voor openen. Daar staat Jezus. Vijfduizend hongerige mensen tegenover hem. De leerlingen hebben verzameld wat er voorhanden is en dit is het: vijf broden en twee vissen. Dat neemt Jezus aan en op dat moment draagt hij iedereen op zich klaar te maken voor de maaltijd. Alsof je onverwacht een kamer vol bezoek hebt, ontdekt dat je twee aardappels en een wortel in huis hebt en toch iedereen aan tafel nodigt om te gaan eten. Jezus speelt hier hoog spel!

Het mooie is dat de maaltijd al begint voordat Jezus dankt en het brood breekt. Hij draagt de mensen namelijk op (ik vertaal het expres letterlijk, maar dat klinkt wel een beetje vreemd) ‘te gaan aanliggen in het gras, tafelgemeenschap bij tafelgemeenschap’. De woorden die hier gebruikt worden, komen uit de sfeer van ‘tafel’ en ‘maaltijd’. Jezus zegt niet: ga maar lekker zitten, nee, hij zegt: ga aanliggen. Vertaald naar onze tijd: kom aan tafel. En hij zegt niet: ga in groepjes zitten, nee, hij zegt: voeg je bij je tafelgemeenschap. Wat Jezus dus doet, is, voordat er ook maar in de verste verte sprake is van voedsel voor iedereen, de vijfduizend nodigen in de sfeer, in de ruimte van de maaltijd. De mensen worden geïnviteerd om mee te spelen in het grote spel dat hier gespeeld wordt. Let op, Jezus speelt geen spelletje, maar een spel. Het gaat hier om het grote spelen dat vooraf gaat aan de werkelijkheid. De vijfduizend grijpen, door te gaan aanliggen in tafelgemeenschappen, vooruit op wat zíj nog niet zien, maar wat voor Jezus al werkelijkheid is.

Daar zit voor ons de ingang in dit wonderverhaal. Wij mogen en kunnen vooruitgrijpen op wat Jezus al ‘ziet’. Ook wij worden gevraagd om mee te doen in het grote spelen. We worden genodigd om te doen alsof … alles heel is, tot zijn recht komt en er voldoende is voor alles en iedereen in deze schepping. We worden uitgenodigd te leven alsof God in allen is en allen in God. En daar zit hem de wonderlijke kneep: waar geleefd wordt alsóf, daar ís het.

‘Eerst zien en dan geloven’ – die uitdrukking wordt hier radicaal omgedraaid. Eerst geloven, dan zien! Speel het spel en lééf het: alsof het Koninkrijk al aangebroken is. En je zult ontdekken dat je spel werkelijkheid is.

Terug naar huis

Bij Lukas 15:11-32

Een jongeman wordt aangetrokken door het avontuur. Door verre oorden, onbekende havens. Hij vraagt aan zijn vader alvast zijn deel van de erfenis. Met dat geld vertrekt hij naar het buitenland. Daar leeft hij erop los en geeft alles uit wat hij bezit. Dan wordt het land getroffen door hongersnood en begint hij gebrek te lijden. Hij kan als varkenshoeder aan de slag, maar de honger blijft hem kwellen. Hij keert op zijn schreden terug. Terug naar het huis van zijn vader om zichzelf daar als dagloner aan te bieden. Daar gaat hij. Waar hij fier rechtop vertrok, met geld in zijn zak, goede kleding, schoenen aan zijn voeten en zijn blik gericht op de toekomst, keert hij berooid terug. Platzak en hongerig, zijn kleding gerafeld en gescheurd, op blote voeten. Zijn blik naar beneden.

Het is de ziel. De ziel van de mens die op reis gaat, die het buiten zichzelf zoekt. Het is de ziel die al zijn bezit meeneemt, meetorst, zich erdoor verzekerd voelt, zich veilig waant. Het is de ziel die gekleed is in mooie en fijne kleding, waarin hij gezien kan worden; waarin hij zich kan tonen aan de buitenwereld en waardoor hij zich beschermd voelt. Daar, in het buitenland, moet hij alles afstaan waar hij zich eerder aan vastklampte, waarmee hij zich eerder beschermde. Afschermde. Zijn omhulling – het scheurt, vergaat, de gaten vallen erin. De veiligheid van bezit – het verdwijnt langzaam maar zeker en blijkt geen grond om op te staan. Dat alles – je raakt het kwijt daar, in dat buitenland. Wat doe je daar nog? Nu je niets meer hebt en niets meer voorstelt – je kunt net zo goed terug naar huis. Terug naar daar, waar je vandaan komt. Terug naar daar, waarvandaan je ooit vertrokken bent.

En zo keer je terug, terug naar de Bron. Naakt en kwetsbaar. De blik op de grond gericht. Ik stel niets voor. Ik ben niets, ik heb niets, ik sta met lege handen. Alleen maar ziel ben ik – verder niets. Zoals ik ben kom ik nabij. En zo, zo word je ontvangen in de Bron, hier ten tonele gevoerd als vader. Een vader, die jou al van verre herkent, terwijl je er zo anders uitziet dan toen je vertrok. Een vader, die jou ten diepste kent, dieper dan je jezelf ooit kent. Die jou herkent zonder je omhulling, zonder je kleding. Die jou niet anders kent dan naakt en kwetsbaar. Die weet heeft van de buitenkant die we dragen, maar die we niet zijn.

Wie zonder zonde is

Bij Johannes 8:1-11

De Farizeeën en schriftgeleerden willen Jezus arresteren. Maar de dienaren die ze sturen, raken van hem onder de indruk en keren onverrichterzake terug. Tijd om hoogstpersoonlijk actie te ondernemen. Ze gaan naar Jezus toe en zetten een vrouw die op overspel betrapt is voor hem neer. Strikvraag: ‘Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Zegt Jezus: ‘Stenig haar’, dan volgt hij de wet van Mozes, maar krijgt hij het met de Romeinse overheersers aan de stok; die hadden dat verboden. Zegt hij: ‘Laat haar gaan’, dan overtreedt hij de wet van Mozes en brengen ze hem voor de Joodse Raad. Maar Jezus laat zich niet vangen. ‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen’, zegt hij. Er valt een stilte. De heren aanklagers druipen een voor een af.

Hoe zal dat gegaan zijn in die hoofden? ‘Wie zonder zonde is? Nou, ík heb nog nooit overspel gepleegd!’ Op dit niveau is het zeer overzichtelijk en eenvoudig. Zij is fout en ik ben goed. Maar Jezus daagt de aanklagers uit om uit te zoomen en het grotere plaatje te zien. Nee, misschien heb je nooit overspel gepleegd, maar kun je ook volhouden dat je nooit iets gebroken of verbroken hebt? Een relatie, een belofte, een gemoedstoestand, je eigen welzijn of dat van een ander?

Francis Spufford omschrijft in zijn boek Dit is geen verdediging! Waarom het christendom ondanks alles verrassend veel emotionele diepgang heeft de term ‘zonde’ zeer verhelderend: de menselijke neiging om dingen te verkloten. En dan bedoelt hij niet het perongelukke verkloten. Niet dwalen, struikelen, iets onopzettelijk verprutsen. Dát noemt Spufford ‘onze passieve rol als vertegenwoordigers van de chaos’. Nee, het gaat hem om onze actieve neiging om dingen stuk te maken en te verbreken.

Mijn eerste impuls is te denken dat het bij mij reuze meevalt. Maar dicht onder deze oppervlakkige waarneming liggen de breuken die ik op mijn geweten heb. Ik hoef echt niet ver naar binnen te kijken. Ik wil mijn gelijk nog wel eens halen en daarmee een ander in het nauw drijven. Ik vergelijk mijzelf met anderen en ongeacht wie daar als beste uit naar voren komt, richt ik daar schade mee aan. En vroeger kon ik ontroering en verrukking bij een ander maar slecht verdragen. Was iemand tevreden en blij? Ik was niet te beroerd om een cynische opmerking te maken over de toestand in Afrika om de ander uit zijn comfortabele toestand te halen. Oef, wat heb ik veel klein geluk kapot gemaakt.

Ook ik had vrij snel moeten afdruipen. Arme Farizeeën, arme schriftgeleerden. Ze kwamen om Jezus in de val te lokken om hem te kunnen aanklagen. Maar hij draait hun blikrichting in één enkele zin. Niet meer naar de vrouw, nee, naar zichzélf moeten ze kijken. En onderkennen dat zij evengoed lijden aan de menselijke neiging om dingen te verkloten.

Aan kinderen wordt het geopenbaard

Bij Matteüs 2:11 en 18:3

In de Nieuwe kerk in Middelburg hangt een metershoog wandkleed. Het is in 2012 gemaakt door Janpeter Muilwijk. Op het wandkleed staan zeven taferelen, waarin je bijbelse verhalen zou kunnen herkennen. Een van de taferelen draait om een pasgeboren kind. De moeder houdt het vast, de vader slaat zijn armen beschermend om moeder en kind heen. Naast de moeder drie kinderen, een meisje en twee jongens, die het nieuwe kind bewonderen. Ik zag er meteen een gezin in; de drie oudste kinderen begroeten hun pasgeboren zusje of broertje. Wel gek dat een van de kinderen donker is en de andere twee wit. Maar ook daar heeft mijn 21ste-eeuwse brein een oplossing voor: dit is een patchworkgezin. Vader en moeder hebben beiden kinderen uit een eerder huwelijk en nu is er nog een kleintje gekomen uit hun nieuwe verbintenis met elkaar.

Leuk bedacht, maar als je iets langer bij het beeld stilstaat en de context (namelijk: kerk) laat meezingen, ga je iets anders zien. Hier kijken we naar Maria met Jezus op schoot en Jozef die hen omarmt. Hoe heb ik daar ooit iets anders in kunnen zien! Nou ja, niet helemaal gek met die kinderen erbij die de pasgeborene aangapen. Maar als dat Maria en Jozef zijn, van wie zijn die drie kinderen dan? Pas als ik me dat afvraag, begint het me te dagen. Het zijn er drie en eentje is donker. Het zijn Balthasar, Caspar en Melchior; de wijzen uit het Oosten! En meteen is daar een fragment uit een lied: ‘En wat voor wijzen bleef verborgen, werd kinderen geopenbaard.’

Ik ben de vijftig gepasseerd; ik ben geen kind meer. De volwassene in mij is goed ontwikkeld en heeft het stuur stevig in handen. De volwassene in mij komt als eerste aan bod als er iets waargenomen moet worden.  Ze kijkt uit mijn ogen en ziet de buitenste laag. Haar valt meteen op wat niet een, twee, drie in het plaatje past en direct gaat het brein aan de slag om daar verklaringen voor te vinden. Om oneffenheden recht te strijken. Maar helemaal bevredigend is deze blik niet. Zo beperkt. Ik blijf speuren. Pas als ik uitzoom en mijn blikveld zich verruimt, ga ik meer zien. Ik vul nu niet meer in, maar laat het beeld op me afkomen. Ik leg mijn verlangen om te verklaren, te interpreteren en alles kloppend te maken naast me neer. Ik durf te verblijven in niet-weten. Ik probeer het uit te houden in de spanning die het niet-kloppende in dit beeld oproept. Totdat zich een nieuwe laag opent en het beeld zich op een nieuwe manier prijsgeeft.

Dit is: worden als een kind. ‘Als je niet wordt als een kind, zul je het koninkrijk Gods niet binnengaan.’ Wij, volwassenen, ervaren het als ‘het koninkrijk binnengaan’, maar het koninkrijk is altijd al hier en nu. Het koninkrijk is overal en te allen tijde op gelijke wijze tegenwoordig. Wij gaan niet het koninkrijk binnen, nee, onze ogen gaan open en zien dat wat er altijd al is. En dat voelen we aan als een nieuwe ruimte betreden, als ‘binnengaan’.

De drie wijzen op het wandkleed hebben alle uiterlijke tekenen van hun ‘volwassen en wijs-zijn’ afgelegd. Hun mantel, hun kroon, hun baard. Déze wijzen uit het Oosten hebben die buitenkant afgelegd en zijn geworden als een kind. Hun weten, hun oordeel, hun indelen, hun begrijpen, hun interpreteren – dat alles, wat hoort bij de volwassene in hen, hebben ze losgelaten. En wat voor wijzen bleef verborgen, wat voor de volwassene in ons bleef verborgen, wordt aan hén geopenbaard. Waar de volwassene voorbij kijkt aan de spirituele dimensie van ons bestaan, daar ziet het kind het koninkrijk.

Echt wijs is de volwassene, die tot een tweede naïveteit gekomen is. Die ervoor gekozen heeft te vertrouwen op de onschuld als zijn natuurlijke staat van zijn. Echt wijs is diegene die het kind in zichzelf her-ont-dekt heeft en die dit kind door zijn ogen laat kijken. Die kan het Christuskind zien en het koninkrijk binnengaan.