Parelduiken in de bijbel

Van wie ben je er eentje?

Marcus 5:21-43

Het dochtertje van Jaïrus is ernstig ziek. Jezus is in town en Jaïrus grijpt zijn kans. Hij vraagt Jezus om mee te komen om zijn dochter te genezen. Onderweg naar het huis van Jaïrus wordt Jezus aangeraakt door een vrouw, in hoop op genezing. Jezus beëindigt de ontmoeting met haar met de woorden: ‘Dochter, je geloof heeft je gered. Ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’ Daarna vervolgt hij zijn weg naar het huis van Jaïrus. Als hij daar aankomt, is zijn dochtertje gestorven. Jezus gaat naar haar toe en wekt haar op met de woorden: ‘Meisje, ik zeg je: sta op!’ Ik doe geen recht aan dit verhaal door het zo samen te vatten, maar voor deze Parelduiker volstaat het.

Een van de dingen waar ik naar kijk als ik moet preken over een tekst, is hoe mensen genoemd worden. In de bijbel is dat altijd veelzeggend en dit verhaal vormt daar geen uitzondering op. Ik kijk naar de twee personen om wie het verhaal draait. Twee vrouwen; een jong meisje en een volwassen vrouw. Het meisje wordt ten tonele gevoerd door haar vader. Hij zegt: ‘Mijn dochtertje ligt op sterven.’ Als Jezus haar opwekt, noemt hij haar ‘meisje’. De vrouw wordt door Marcus geïntroduceerd als ‘vrouw’. Jezus spreekt haar aan met ‘dochter’. Het dochtertje wordt door Jezus meisje genoemd; de vrouw wordt door Jezus dochter genoemd. Dat is niet zomaar. Door Jezus, door God wordt je genoemd bij je diepste naam. Je ware identiteit wordt tot leven geroepen.

Het dochtertje van Jaïrus wordt niet meer bestempeld als ‘dochter-van’. Zij is twaalf jaar oud, de leeftijd dat je in Israël volwassen wordt. Zij wordt geroepen om voortaan zichzelf niet meer te beschouwen als dochter-van, maar op eigen benen te staan. Letterlijk en figuurlijk. Zij hoeft haar identiteit niet meer te vinden in het feit dat ze kind van haar vader is. Nee, ze mag zichzelf als zelfstandig gaan ervaren. Natuurlijk niet lós van andere mensen, maar ze is van zichzelf.

De vrouw is ooit ook dochter-van geweest, maar is al jaren de volwassen versie van dat op eigen benen staande meisje. En zíj wordt door Jezus juist ‘dochter’ genoemd. Zij wordt aangesproken op haar dochter-zijn. De crux is natuurlijk dat Jézus haar ‘dochter’ noemt. Hij spreekt haar aan op haar kind-van-God-zijn.

Dit verhaal gaat niet alleen over die twee individuen in het jaar dertig in Israël. Het gaat ook over ons. Het schetst ons levensverhaal. We ervaren onszelf eerst als kind van die-en-die, van je ouders. Het hoort bij volwassen worden om je van hen los te maken; anders kun je niet op eigen benen staan. Je moet jezelf dus gaan ervaren als ‘meisje’ in plaats van ‘dochter van’ (en dit geldt natuurlijk net zo goed voor mannen). Meisjes groeien op tot vrouwen. Maar je leven is daar mee niet ‘af’, niet compleet. Ergens, ooit word je geroepen om ook de volgende stap te maken: jezelf te ervaren als dochter, kind van God. Als in essentie spiritueel of goddelijk of geestelijk, vorm aannemend in jouw lichaam, in jouw bestaan. Als voortkomend uit en teruglevend naar het Licht, de Liefde, het Leven. Om als vrouw jezelf weer te ervaren als dochter, maar nu van de Ene.

Je verre naaste

Bij Matteüs 22:39

Op zoek naar een geschikt lied voor een kerkdienst blader ik door het liedboek. Mijn oog valt op ‘O grote God die liefde zijt’. O ja, dat zong ik vroeger graag, waarschijnlijk vooral vanwege de tot zwijmelen aanzettende melodie. Ik lees het lied nog eens door en blijf haken in het tweede couplet. ‘Laat mij getrouw de weg begaan tot allen die ons verre staan.’ Wie zijn dat, mensen die mij verre staan? Vroeger dacht ik daar meteen aan mensen in arme landen, die onder de hete zon de droge grond bewerken.

Tja, wie zijn dat, mensen die mij verre staan? In de loop der jaren heb ik leren zien dat daar niet de kindertjes in Afrika worden bedoeld, niet de vluchtelingen in kampen in Sudan, niet de arme donders in Delhi en Singapore. Nou ja, die natuurlijk óók. Maar daarnaast heb ik een ander beeld gekregen van mensen die mij verre staan. Dat zijn mensen in mijn eigen omgeving die ik liever op een afstand houd. Die ene collega, die zo ont-zet-tend lang-zaam is. Die kennis, die zo verongelijkt kan reageren. Ik voel nú al mijn ongeduld en ongemak; ik houd die mensen dus liever verre van me. O, en mensen die mij het gevoel geven dat ik belachelijk ben, dat ik de dingen niet handig doe of niet goed zie. Die ook. En juist naar hen moet ik getrouw de weg begaan? Ik vermoed dat er nog heel wat water door de Schelde zal stromen voordat ik zover ben.

Wie zijn dat, mensen die mij verre staan? Ik ben het zelf. Ik ben zelf van mijzelf vervreemd. Van delen van mijzelf. Er zijn genoeg dingen in mij die ik liever niet zie. Die niet goed passen bij het beeld dat ik van mijzelf heb of wil hebben. Ik ben snel en intelligent, dus niet traag en dom. Ik ben tevreden, dus voel ik me niet tekortgedaan. Ik veroorzaak geen ongemakkelijke gevoelens bij anderen, dus ik word niet boos. Ik vervreemd mezelf dus van mijn eigen traagheid en domheid, van mijn ontevredenheid en woede. Die houd ik alle verre van me.

Martin Walton, oud-hoogleraar geestelijke verzorging, geeft een alternatieve lezing van het grote gebod: heb je naaste lief als jezelf. ‘Hebt uw naaste lief, die is als u. Hebt de vreemdeling lief, die is als uw naaste. Hebt uw vijand lief, die is als de vreemdeling in uzelf. Hebt uzelf lief, die is als uw vriend.’ Intrigerend! ‘Hebt uw vijand lief, want die is als de vreemdeling in uzelf.’ Dat is het precies! Dat in mij dat ik als ‘vreemd’ bestempel, als ‘niet van mij’ … Dat wat in mij is, maar wat ik verre van mijzelf houd … Dat wat in mij is, maar wat ik liever niet zie … Als dat zichtbaar wordt in anderen, maak ik van hén iemand om verre van te blijven, een ‘vijand’. En als ik getrouw de weg bega naar mijn eigen domheid en traagheid, mijn woede en ontevredenheid … Als ik die integreer in mijzelf en zo heel word, dan hoef ik die ander ook niet meer op afstand te houden, hoeft die geen vijand meer te zijn en kan ik in één moeite door getrouw de weg tot die ander begaan. Hmmm … Er zal inderdaad nog heel wat water door de Schelde stromen voordat ik zover ben, maar een eerste stap zetten kan altijd.

Hier ben ik

Bij Genesis 22:1

Een van de mooiste woorden uit de bijbel vind ik Hineni – Hebreeuws voor: Zie, ik. Of, als je het begrijpelijker wilt zeggen: Hier ben ik. Het is het antwoord dat een mens geeft als God hem roept. Denk aan Abraham, Mozes, Samuël. God roept hen met naam en toenaam en hun antwoord is: ‘Hineni. Hier ben ik.’ Een antwoord dat zoveel meer zegt dan alleen een plaatsbepaling. Het zegt: ik heb U gehoord en ik wil antwoord geven. Ik stel me open. Ik maak me leeg; ik ben beschikbaar. Uw wil geschiede, en ik geef mijzelf als instrument in uw handen. Mij geschiede naar uw woord.

Het is ook een prachtig woord om in meditatie te gebruiken. Als je gedachten je meevoeren of dat wat je hoort je naar buiten trekt of je gevoelens met je aan de haal gaan – om dan terug te keren naar deze woorden. ‘Hier ben ik.’ Om allereerst jezelf weer even terug te brengen naar deze plek, naar dit moment, naar hier en nu. Maar ook om jezelf open te stellen, beschikbaar te stellen, uit handen te geven. Je krijgt vanzelf een verwachtingsvolle, aandachtige houding. Je wordt nieuwsgierig naar wat komen gaat. Je bent alert en open. Ontvankelijk voor de meest subtiele veranderingen in je en om je heen. ‘Hier ben ik.’

Het begin van de reis die geestelijke weg heet is dat je geroepen wordt. En elke stap op deze weg begint ermee dat je geroepen wordt, elke dag opnieuw. Je voelt een verlangen om op weg te gaan, verder te gaan, dieper te gaan. De lokroep van God. Hij verleidt je om dichterbij te komen, hij nodigt je uit, hij vraagt je ten dans. Durf je die uitnodiging aan te nemen? Zonder vooraf te weten wat voor dans het zal zijn waarin God je meeneemt? Zonder te weten waarheen je nu weer geleid wordt? Durf jij het te zeggen, elke dag opnieuw? Hineni – Hier ben ik!

Opgetild worden

Bij 2 Korintiërs 12:2-4

Ik ben bezig met mijn vorige Parelduiker. Ik schrijf over Hemelvaart en de opwaartse beweging die dat verhaal in mij oproept. Dat ik bang ben dat ik ga zweven. Dat mijn spiritualiteit los komt van de aardse realiteit en mijn dagelijks bestaan. Daar ben ik niet naar op zoek, integendeel! Daarom zoek ik tegenwicht en die vind ik bij Meester Eckhart, die God Oergrond noemt. En terwijl ik daarmee bezig ben, fluistert er een stem ergens in mij. ‘Stel je voor: alleen maar grond. Een leven zonder vervoering.’ Ik weet meteen: dat geeft ook geen leven. Inderdaad, stel je voor!

Het is een ervaring die ik iedereen gun. Je bent op vakantie, kijkt naar een prachtige sterrenhemel en je beseft ineens hoe klein je eigenlijk bent. Je bekijkt jezelf vanuit die grootsheid en je verdwijnt. Je wordt opgenomen in dat grote geheel. En even, even bén jij er niet meer. Of je luistert naar een concert en je wordt meegevoerd. Je bent niet meer jij die naar de muziek luistert; je bent de muziek. Of je rijdt door de bergen en ineens breekt het landschap open en je voelt je … alles. Of je ontmoet een ander wérkelijk en even vallen alle grenzen weg. Allemaal voorbeelden van min of meer dezelfde ervaring. Jij valt weg. Je gaat op in iets groters. Je bent voorbij aan jezelf.

In ieder geval Paulus zal deze woorden herkennen. Hij beschrijft de ervaring van ‘een volgeling van Christus’ – en ik heb sterk de indruk dat hij het over zichzelf heeft. Hij wordt meegevoerd tot in de derde hemel, tot in het paradijs en hoort daar woorden die door geen mens mogen worden uitgesproken. ‘Of de man tijdens deze ervaring in zijn lichaam of buiten zijn lichaam was, dat weet ik niet,’ schrijft hij erbij, ‘dat weet God alleen.’ In een andere taal, in andere beelden, met andere woorden beschrijft hij hier de ervaring van vervoering, van voorbij aan jezelf raken.

Is dat zweven, zoals dat zweven van Hemelvaart, waar ik tegenwicht tegen zoek? Nee, zo voelt het niet. Het voelt juist alsof ik thuiskom, dit soort momenten. Alsof ik, door meegevoerd te worden tot voorbij aan mezelf, ontdek dat diegene die ik Marga noem, minder Marga is dan deze ‘voorbij aan mezelf’-Marga. Ik voel me opgenomen in de Liefde, in het Leven, in God en daardoor verbonden met alles en iedereen. Ik verzacht en ontspan. Het is alsof mijn buitenkant teder ingesmeerd wordt met weekmakers en oplost, zodat de liefde vrijuit kan vloeien, zonder dat ik daar tussen zit. Mijn hart wordt ruim. Ik word ruim.

Ervaringen als deze vormen mij in de loop der tijd om. Ze bewerken dat mijn hart soms zacht kan blijven, ook onder druk. Dat ook achter de harde woorden of het lastige gedrag van een ander het verlangen naar liefde zichtbaar blijft. Dat ik ga zien hoe groot mijn voetafdruk is op deze aarde en daarom andere keuzes ga maken als het gaat om vervoer, kleding en wat er op mijn bord komt. Kortom: deze ervaringen van vervoering dringen tot diep in mijn dagelijks leven door. ‘Voorbij aan mijzelf’ en tegelijkertijd met mijn voeten in de klei.