Zegen

Bij Genesis 48:10 en 20

In het hospice is een oude dame opgenomen. Ik ga voor een eerste en waarschijnlijk laatste bezoek naar haar toe. Ik weet dat ze lid is van de kerk, dus als ze te moe blijkt om een gesprek te voeren, lees ik een psalm, bid met haar en geef ik haar de zegen. Op momenten als deze raken tijd en eeuwigheid elkaar even. We voelen het allebei en we zijn allebei onder de indruk. Als ik afscheid wil nemen, pakt ze mijn hand. ‘Wilt u mijn begrafenis doen?’ Ze overvalt me, maar als blijkt dat haar eigen predikant om verschillende redenen geen optie is, stem ik toe. Ik ga weer zitten en we spreken zo goed en zo kwaad als het gaat over de dienst, over haar geloofsleven en haar weg met God. Na een paar minuten is ze op. Ik leg pen en papier weg. Voor de rest vertrouw ik op wat de familie mij later zal vertellen.

Ik sta bij haar bed om afscheid te nemen – nu echt. Ze straalt. ‘Dank u wel’, brengt ze uit en ze spreidt haar armen. Nu kan ik kiezen. Ofwel ik luister naar mijn verstand (‘Altijd afstand houden!’) of naar dat wat ongetwijfeld geschreven staat in handboeken pastoraat (‘Beperk fysiek contact tot het hoogst noodzakelijke!’). Ofwel ik ga op haar uitnodiging in. Spontaan kies ik voor het laatste en ik ben dankbaar dat ik dat heb gedaan. Anders had ik mezelf en haar een prachtig moment ontzegd. Want er volgt een omhelzing met een kus. ‘Je zult het goed doen’, fluistert ze. En ineens sta ik in de schoenen van Efraïm en Manasse. Hun grootvader, aartsvader Jakob, roept hen vlak voor zijn dood bij zich. Hij kust hen, omhelst hen en geeft hen de zegen.

Ja, ze zegent mij. In het contact met deze vrouw ben ik pastor geweest – ik heb haar de zegen gegeven, opdat zij zich gedragen weet, ook bij de laatste stappen van haar levensweg. Maar na ons korte gesprek draait zij de rollen om en ontvang ik de zegen van haar. Rijk verlaat ik haar kamer.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel