Bij Matteüs 1:1-17
Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Elke evangelist begint zijn verhaal over Jezus op zijn eigen manier. Johannes doet het op poëtische wijze, Marcus lost een ultrakort startschot en Lukas vertelt in vier staties wat er allemaal voorafgaat aan de geboorte in Bethlehem. Matteüs pakt het nog weer anders aan; hij begint met een geslachtslijst. Boring! – zou mijn puberdochter zeggen.
Ja, iets saaiigs heeft het wel, die eerste verzen van het evangelie naar Matteüs. Abraham verwekte Izaäk, Izaäk verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda – en zo veertig generaties door. Veertien van Abraham tot David, veertien van David tot de Babylonische ballingschap en veertien van de Babylonische ballingschap tot Jezus. Boring indeed! Gelukkig zijn er enkele zij(!)sprongen – vijf vrouwen worden genoemd, die elk een eigen verhaal oproepen. Je zou er prachtig over kunnen schrijven of preken, maar voor vandaag doe ik even alsof die vrouwen niet genoemd worden. Nee, ik laat me meevoeren door de herhaling. Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia. Alsof ik in de trein zit en op de cadans van de wielen in slaap sukkel. Negenendertig keer dezelfde woorden. Eljakim verwekte Azor, Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim. Keboem, keboem. Keboem, keboem. Steeds verder zak ik weg in een aangename sluimer. Totdat Matteüs bij nummer veertig op het laatste moment de wissel omzet. Daar dendert de trein een zijspoor op en komt hortend en stotend tot stilstand. Mattan verwekte Jakob, Jakob verwekte Jozef, Jozef verwekte – verwácht ik. Maar dat staat er niet. En meteen zit ik recht overeind.
‘Mattan verwekte Jakob en Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt.’ Hier loopt de lijst op uit. Precíes hierop. Dít is de afstamming van Jezus. Van generatie op generatie klinkt: die verwekte die, die verwekte die, die verwekte die. Een imposante waslijst van potentie, vruchtbaarheid, viriliteit. Als je genoeg playmobilpoppetjes hebt, zou je ze kunnen opstellen, een voor een. Een lange rij vaders en zonen, een lange rij van menselijke voortplantingsdrift, een lange rij van ‘ik besta en ik doe bestaan’. Tot aan de veertigste naam. Daar opent Matteüs onze ogen en laat zien dat die menselijke bewijsdrang uiteindelijk op niets uitloopt.
Als ik in drukkere delen van Nederland ben, zie ik het van achter de autoruit. Al dat verkeer, al die lampjes in het donker van voertuigen met mensen erin die ergens naartoe gaan. De dreunende industrie, die dag en nacht doorgaat. De eeuwige vlammen bij Pernis. De imposante kantoortorens. De ingewikkelde verkeersknooppunten met drie lagen fly-overs. Het is de mens die daar met zijn spierballen rolt. Kijk eens, dit kan de mensheid allemaal bewerkstelligen! Dit zijn wij! Hier drukt de mens zijn stempel!
En als ik naar mijzelf kijk, zie ik het evengoed. Gelijk willen hebben, mezelf willen bewijzen, het laatste woord willen hebben, niet de zwakste willen zijn. Ook ik wil graag laten zien hoe krachtig ik ben, hoe potent, wat ik tot stand kan brengen. Ook ik ken de neiging met mijn spierballen te rollen.
Achim verwekte Eliud, Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan. Spierbalrollerij, negenendertig generaties lang. Maar dan: ‘Mattan verwekte Jakob, Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt.’ Daar staat Jozef. De blikken van negenendertig potente mannen prikken in zijn nek. ‘Wát!? Laat jij ons nou voor Jan-met-de-korte-achternaam staan?’ Jozef staat daar met lege handen. Wie Jezus verwekte, wordt in het midden gelaten. Wat hij ook gepresteerd heeft in zijn leven, híer kan Jozef zich niet op beroemen. Hij wordt gebruikt als man-van, als vader-van. Maar de verwekking krijgt hij niet op zijn naam.
De trein van menselijke zelfbevestiging, die hele rij verwekkers, is uitgerangeerd. Ze staan daar wel, maar wat hebben ze uiteindelijk te maken met de verwekking van Jezus, om wie het eigenlijk ging? En beschaamd staan ze daar naar hun tenen te staren. Die hele rij playmobilpoppetjes, die hele slinger aan potentie en prestatie loopt uit op – op iets dat in het ongewisse wordt gelaten. Op het niets, op leegte. Wat stelt de mens eigenlijk voor?
Dít stelt de mens voor! De mens is niet een krachtpatser, die wel eens eventjes zal laten zien wat hij voorstelt! Nee, de mens is een middel, een instrument in de handen van God. Ieder mens kan een kanaal zijn waardoorheen God midden in het menselijke bestaan aanwezig is. Door ons heen handelt en spreekt hij. Het enige dat wij hoeven te doen is onze bewijsdrang laten voor wat-ie is en een beetje meebewegen met wat God doet.
Een groot verteller, die Matteüs. Niks oersaaie geslachtslijst. Literatuur van de bovenste plank!