Bij Johannes 10:11
Ik moest preken over de goede herder. Oei, wat had ik last van weerstand! Mokkend ging ik de dagen door. Ik bromde over het beeld van Jezus als zachtaardig figuur, fulmineerde over de zoetsappige beelden die we ons van hem maken, mopperde nog wat over imaginaire collega’s die de goede herder gebruiken als goedkope troost (‘Laat je maar leiden door de Herder, dan komt alles goed’), ach, de lijst is eindeloos. Maar de grootste weerstand zat hem hierin: als Jezus herder is, dan ben ik een schaap. En ik wíl helemaal geen schaap zijn! Ik wil niet geleid worden. Ik wil niet volgen. Ik wil niet dat een ander voor mij de richting bepaalt en wanneer ik weer terug moet naar de schaapskooi. Ik bepaal dat zelf wel! ‘Ik begrijp nu waarom ik dominee ben geworden’, verzuchtte ik tegen mijn man. ‘Ik ben liever herder dan schaap.’
Er kwam pas een opening toen ik ergens las over het gedoe aan de bron. Kijk, in het Midden-Oosten rond het jaar nul zag het er wel even anders uit dan hier en nu. Geen dijken met sappig gras, stukje afzetten met een flexibel hek, schapen erin en de herder naar huis – nee, tamelijk dor en droog landschap, waar de kudde doorheen geleid moet worden op weg naar waar er gras of ander eetbaar groen is. En als er gegeten is, gaat de kudde naar de bron om te drinken. De bron is afgedekt met een steen, die te zwaar is om in je eentje te tillen. Je hebt dus collega-herders nodig om dat te doen. Kijk even mee vanuit een helikopter: in het midden de bron, er staat al een herder met een kudde te wachten, de volgende is onderweg, en kijk, uit díe richting komt er ook nog een. De mannen wentelen de steen weg, putten water, schenken het in de drinkbakken en de schapen? Ja, die willen drinken. De sterkste en bazigste exemplaren dringen voor, de zwakkere moeten wachten. Het loopt daar dus helemaal door elkaar met al die schapen. Het is heus niet zo dat die dieren denken: ‘Kudde A gaat bij drinkbak een, kudde B bij drinkbak twee, dan houden we de boel een beetje overzichtelijk.’ Welnee. Ze hebben dorst, die drinken waar en wanneer ze kunnen. Maar hoe moet dat dan als ze weer verder gaan, elk naar hun eigen kooi? Van de schapen zal het niet komen!
De sleutel ligt bij de herder. Als het moment om te gaan is aangebroken, gaat hij aan de rand van de kluwen wol staan en roept zijn roep. Elk schaap herkent de stem van de eigen herder. Iets in haar wordt wakker en ze geeft antwoord en gehoor. De kudde verzamelt zich bij hem en volgt hem. Op YouTube vind je een filmpje van een hedendaagse schaapherder, die een experiment doet met zijn kudde. Een paar toeristen proberen de schapen te roepen. Nou, het róepen lukt, maar de schapen reageren niet. Kijk maar eens wat er gebeurt als de herder zelf zijn schapen roept. Ontroerend.
Het zette mij aan het denken over waarnemen. Hoezeer onze wereld, en daarmee bedoel ik de wáárneming van onze wereld, gedomineerd wordt door ons gezicht, ons kijkvermogen. Misschien moet ik het bij mezelf houden en schrijven: míjn waarneming wordt gedomineerd door mijn gezichtsvermogen. En ik neem jou erin mee. Ik heb je zojuist in een helikopter gezet om je overzicht te geven. Je hebt vanuit de lucht gezien wat er gebeurt bij de bron. Maar heb ik je ook het geblaat laten horen? De herders die elkaar begroeten? Het geluid van water dat in de drinkbak gegoten wordt? Heb ik je de typische schapengeur laten ruiken? Heb ik je laten voelen hoe zwaar die steen is? En hoe het is om als sterker schaap voor te dringen of om als zwakker schaap weggeduwd te worden? In dit stukje tot nu toe komt het woord ‘kijk’ vijf keer voor!
Maar waarnemen met je ogen is een heel beperkt soort waarnemen. Het is heel gericht. Je blikveld is smal; we hebben bepaald geen 360° zicht. En dan hebben we daarbinnen ook nog blinde vlekken. Waarnemen met je oren is heel anders. Sluit je ogen maar eens. Wanneer je jezelf even tijd gegeven hebt om te wennen aan het ontbreken van visuele prikkels, ga je opmerken dat je je in een heel ander landschap bevindt. In een landschap van geluid. Het is een landschap dat je helemaal rondom je kunt waarnemen – en verder dan je kunt zien. De buurman scharrelt door zijn tuin; voor mij onzichtbaar achter de schutting. Een auto rijdt door de straat, van de lage nummers naar de hoge. De wasmachine vlakbij gaat centrifugeren. Hij staat drie gesloten schuifdeuren verder, maar ik neem het waar. Verderop zijn ze aan het bouwen; er valt een steigerbuis. Sluit je ogen en je komt in een heel andere wereld terecht. In een heel andere waarnemingstoestand. Niet meer jíj bepaalt wat je ziet, waar je heen kijkt. Nee, dat wat er is, dient zich gewoon aan en jij vangt het op. Het is een ongerichte manier van waarnemen. Heel open. Ontvankelijk. Jij zit en wacht af wat er nu weer je ‘gehoorveld’ binnenkomt.
Dit is wat er bij meditatie gebeurt. Je sluit je ogen, neemt even afstand van die gerichte manier van waarnemen, waarbij je zelf de touwtjes in handen hebt en je stelt je open voor dat wat opkomt, binnen of buiten jou. Je bent ontvankelijk. En zo ontstaat er ruimte voor alles wat door jou gezien, gevoeld of gehoord wil worden, maar waar jij in je dagelijkse bewustzijnstoestand aan voorbij loopt. Je maakt ruimte voor beelden, die in wat wij de werkelijkheid noemen, zich nooit kunnen laten zien omdat ze niet binnen ons idee van de werkelijkheid passen, maar die jou laten zien hoe jouw innerlijke werkelijkheid de dingen beleeft. Je maakt ruimte voor gevoelens die je in je dagelijks leven misschien gauw onderdrukt omdat ze je niet uitkomen. En je maakt ruimte voor de stillere stemmen in jou. De zachte fluisterstem van je intuïtie, van je innerlijk weten. Je maakt ruimte voor de stem van de goede herder, die jou naar de Bron zal brengen. Ja. Tot mijn eigen verbazing schrijf ik dit zomaar op. Op mijn meditatiebankje probeer ik een schaapje te zijn.