Parelduiken in de bijbel

Kraamkadootje

Bij Matteüs 2:11

Driekoningen. Na de herders van het veld komen de wijzen uit het Oosten bij het kind in de kribbe op bezoek. Zij komen niet met lege handen. Goud, wierook en mirre nemen ze mee. Zeldzame zaken, producten van ver, met moeite geoogst of gedolven. Kostbare kadootjes. Maar niet alleen op een financiële manier.

Eén van de wijzen neemt mirre mee. Hars van een struik in Zuid-Arabië. Het wordt gebruikt om lichamen te balsemen. In het hele Nieuwe Testament komt deze specifieke soort mirre op nog maar één plek voor. Als Jezus gestorven is, komt Nicodemus bij het graf met een mengsel van aloë en deze mirre om Jezus’ lichaam te verzorgen. Een geschenk dus, dat vooruitwijst naar de dood van dit kerstkind.

Een op zijn minst vreemd kraamkadootje. Maar verpest het de sfeer in de stal? Valt de jonge moeder subiet van haar roze wolk? Rust er voorgoed een smet op de kraamperiode van deze eerstgeborene? Nee. Tenminste, in mijn beleving niet. Op de een of andere manier is het zelfs troostrijk dat deze wijze, deze ziener, weet heeft van wat komen gaat en niet doet of het er niet is, niet zijn kop in het zand steekt. Nee, hij bevestigt het juist. Alsof hij met dat kadootje een toespraak houdt. ‘Jouw leven gaat niet over rozen. Jouw leven kent het nodige aan duisternis en pijn. Jouw leven brengt ook eenzaamheid en verlatenheid. Dat weet ik en ik zal het niet wegmoffelen. Het hoort bij jou en het hoort bij jouw leven. Maar dat weerhoudt me erniet van je welkom te heten op deze wereld en een geschenk voor je mee te nemen. Want het is goed dat jij er bent.’

Onze reactie op het lijden van een ander is vaak een ondernemende. We komen met troost, met oplossingen, met suggesties. Daaronder ligt de boodschap: ‘Ik kan jouw lijden niet aanzien. Dus kijk ik een andere kant op.’ En daarmee vergroten we het lijden, want zo laten we de ander in de steek. Deze wijze uit het Oosten kan ons tot voorbeeld zijn. Wat hij zegt, is, kort samengevat: ‘Ik zie je pijn.’ Dat – en niet meer. En misschien zijn deze woorden kostbaarder dan welk geschenk dan ook.

Kerst zonder stal

Bij Lukas 2:1-7

Als je het kerstverhaal goed leest, zie je dat er een heleboel ontbreekt. Er is geen sprake van een stal, er zijn geen os en ezel. Pardon. Ik bedoel het natuurlijk andersom: je ontdekt dat je veel plaatjes in je hoofd hebt, die niet uit de bijbel komen. Dat kerststalletje onder de Nordmann – het draagt zeker bij aan het kerstgevoel, maar is het een weergave van waar het met kerst om gaat?

Dit vraagt om een experiment. Wat is er minimaal nodig om kerst uit te beelden? Ik begin met een volle kerststal. Alles staat op zijn plek: kindje in de kribbe, Maria erbij, Jozef ernaast, herders, schapen, wijzen, kamelen, kadootjes, os, ezel. En nu: schrappen maar.

Allereerst verdwijnt de stal zelf. Tja. Het ziet er wat kaal en onbeschut uit. Ik ben blij dat ik mijn kinderen onder andere omstandigheden ter wereld kon brengen. Maar het kan. Volgende stap: de os en de ezel. Onbijbels. Weg ermee. Nu ik toch bezig ben: de kamelen. Staan ook nergens. Hup, eruit.

Nu de rest. Iedereen die hier nog staat komt voor in een kerstverhaal. Verspreid over verschillende evangeliën, maar toch. Ze hebben hun plek. Maar ik ben net in de stemming. Kan er nog wat weg? Ik begin bij de wijzen en hun kadootjes. Ik moet er even aan wennen, maar het is nog echt kerst onder de boom. Oké, kunnen de herders en de schapen dan ook weg? Ik bekijk het overgebleven tafereel van een afstandje. Het blijft kerst. Goed. Kribje weg. Nee, nu is het een gemiddeld geboorteverhaal geworden. Kribje terug. Jozef weg. Ik kijk nog eens goed. Jozef weg én kribje weg, kindje op Maria’s schoot. Het poppetje blijft niet liggen, daar moet een plakbandje aan te pas komen. Is dit kerst?

Ik zucht. Een kerststalletje is het niet meer. Dit is een moeder met haar pasgeborene bij zich. Maar dit is ook waar kerst om draait: de geboorte van Christus. En dan niet de historische geboorte van Jezus uit Maria. Nee, dit is de weg van iedere gelovige. Dat Christus stap voor stap, steeds meer, steeds meer verankerd, geboren wordt in jou. Of, in de woorden van de middeleeuwse mysticus Meester Eckhart: ‘Het is God meer waard om geestelijk geboren te worden uit welke goede ziel ook, dan dat Hij uit Maria lichamelijk werd geboren.’

Welbeschouwd kan het hele stalletje vervroegd weer naar zolder. Maar goed nieuws is er ook: het kan dus elke dag kerst zijn.

Dubbelverborgen

Bij Matteüs 1:18-25

Hoe vaak loop ik God mis? Die vraag komt bij me op als ik het begin van het kerstverhaal in Matteüs lees. Maria is zwanger, maar niet van Jozef. Hij overweegt haar te verstoten, maar in een droom zegt een engel van God hem om haar juist tot vrouw te nemen. En dat doet hij ook.

Ik heb het zo vaak gelezen of gehoord, dat ik de woorden kritiekloos naar binnen laat glijden. Maar als ik erover nadenk, is het eigenlijk maar vreemd. Jozef worstelt met een kanjer van een probleem. Het gaat hier om een zaak die je eigen levensloop en die van een ander bepaalt. Bovendien spelen, naar ik aanneem, gekwetstheid, pijn, teleurstelling en onbegrip een rol. Dit is echt een kwestie waarvan je hoopt dat je er in je leven niet al te veel van zult tegenkomen.

Dan stuurt God een engel om Jozef de weg te wijzen. Maar die komt niet op klaarlichte dag, zodat Jozef zeker weet en niet kan ontkennen dat hij hier werkelijk met een engel Gods van doen heeft. Nee, de engel verschijnt hem in een droom. God wijst Jozef de weg, maar verbergt zich op eminente wijze. Dubbel. Achter de engel, die ook nog eens in de versluierdheid van een droom langskomt.

Als God in dit verhaal al zo dubbelverborgen optreedt, hoe verstopt Hij zich dan in mijn leven? Waar en hoe en door wie is Hij voor mij tegenwoordig? Hoe wijst Hij mij de weg? Hoe zorg ik ervoor dat ik zijn subtiele hinten niet meer mis?

Vertrouw op de Ene

Bij Psalm 125:1

Gisteren was het precies 42 jaar geleden dat ik gedoopt werd. Tot een paar jaar terug stond ik nooit stil bij deze datum. Nu ik zelf kinderen naar het doopvont gebracht heb wel. Ineens was er het verlangen om elk jaar de doopdagen van onszelf en onze kinderen te gedenken. Ik vier mijn geboortedag ook – de dag dat ik als kind van mijn ouders ter wereld kwam. Zou ik dan niet ook de dag dat ik het teken ontving dat ik kind van God ben vieren?

De doopkaars brandt. We berekenen hoeveel jaar geleden het is dat we ten doop gehouden zijn. Ook klinkt de dooptekst, in mijn geval: ‘Wie op de Ene vertrouwt, is als de Sionsberg, die onwankelbaar vast staat voor eeuwig.’ Een klein ritueel, tussen eten en afwas.

Een mooi verlangen: stilstaan bij de doopdag. Maar als ik goed kijk, zie ik dat het verlangen mede voortkwam uit een tikje bezorgdheid over de toekomst. Nu zijn de kinderen nog in de leeftijd dat ze ontvankelijk zijn en zonder vragen ons nadoen. Maar het zal niet lang meer duren of ze gaan nadenken over het waarom en waartoe en zich wellicht ook afzetten. En ik weet dat dat bij ouders het gevoel kan oproepen te falen. Een vast ritueel geeft het geloof een duidelijke plek in huis. Ook al is het maar vier keer per jaar, het feit dat we gedoopt zijn komt ter sprake, elk jaar weer. Al keren de kinderen kerk en God de rug toe, totdat ze het huis uitgaan is er in ieder geval dát.

Een kleine verborgen agenda, dus. De ontspanning trad in toen ik ergens las: ‘God heeft geen kleinkinderen.’ Het trof me diep. God gaat met elk mensenkind een eigen weg. Die loopt aanvankelijk, héél in het begin, misschien via de ouders. Die mogen een poging wagen om te laten zien hoe dat kan: leven met God of in God. Maar ze zijn ontslagen van de volledige verantwoordelijkheid voor de geloofsontwikkeling van hun nakomelingen. En vooral: van het gevoel gefaald te hebben als hun kinderen besluiten eigen wegen te gaan.

Meer op God vertrouwen, ook hierin. Zo blijf ik stap voor stap antwoord geven op mijn eigen dooptekst.