Opgenomen worden

Bij Genesis 5

Ik volgde een middag over eindigheid. Een tiental geestelijk verzorgers, ouderenpastores en soortgelijke collega’s waren bijeen om meer te leren over hoe je de dood ter sprake kunt brengen. Een vruchtbare middag. In de trein terug naar huis liet ik de cursus nog eens voor mijn geestesoog voorbijkomen. Ik bleef haken bij het voorstelrondje. Een deelnemer zei: ‘De dood – dat is tenslotte toch een vijand.’ Het woord ‘vijand’ kwam me ineens erg hard en koud voor. Hij citeerde er Paulus bij. ‘Dood, waar is uw prikkel?’ Ha ha! Ik heb je maar mooi verslagen, dood! Dat klonk er een beetje in door. Alsof de dood iets is, dat we moeten proberen te overwinnen.

Mijn gedachten gingen, het verraste mij ook, naar een geslachtslijst helemaal aan het begin van de bijbel. Daar beschrijft Genesis de tien geslachten van Adam tot Noach. Dat gaat zo. ‘Toen Adam 130 jaar was, verwekte hij Set. Na de geboorte van Set leefde Adam nog 800 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. In totaal leefde hij 930 jaar. Daarna stierf hij. Toen Set 105 jaar was, verwekte hij Enos. Na de geboorte van Enos leefde Set nog 807 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. In totaal leefde hij 912 jaar. Daarna stierf hij.’ Enzovoort. Ik schreef eerder over een geslachtslijst en noemde die slaapverwekkend. Op de voorspelbare cadans dommel je al snel in. Des te meer nadruk komt te liggen op die ene afwijking: Henoch. Generatie nummer zeven. ‘Toen Henoch 65 jaar was, verwekte hij Metusalach. Na de geboorte van Metusalach leefde Henoch nog 300 jaar. Hij wandelde met God. Hij verwekte zonen en dochters. In totaal leefde hij 365 jaar. Henoch wandelde met God. En hij was niet meer, want God had hem opgenomen.’

Henoch sterft niet, maar wordt opgenomen door God. ‘Ja, nogal wiedes!’, bemoeit mijn verstand zich er meteen mee. ‘Hij wandelde met God! Hij had dus een zeer speciale band met de Eeuwige! Die anderen, dat waren gewone mensen, net zoals de meesten.’ Voor iedereen bij wie dit ook bovenkwam: de volgende Parelduiker gaat hierover; voor nu laat ik het even liggen. De woorden over Henoch kwamen bij me boven, omdat ik nadacht over de dood als vijand. Nee, zegt iets in mij, er zijn ook andere beelden van de dood. Er zijn ook andere manieren mogelijk om naar sterven en eindigheid te kijken. Daarvoor maken deze woorden over Henoch ruimte.

Laat ik eerst zeggen dat ik niet denk dat doodgaan een lolletje is. Afscheid nemen van het leven, afscheid nemen van je geliefden – daar kijk ik niet naar uit. Ik zie er teveel mensen mee worstelen om daar naïef over te kunnen zijn. En ik schrijf ook niet dat het eenvoudig is om een geliefde uit handen te geven en daarna op een nieuwe manier je weg door het leven te vinden. De dood doet pijn. Maar de volledige nadruk leggen op de dood als vijand vind ik te eenzijdig. Ik weet ook van andere perspectieven. Ze zijn me in de loop der tijd aangereikt.

In het hospice waar ik werk als geestelijk verzorger, spreek ik nogal eens over het onderwerp. Sommige mensen zijn nieuwsgierig. Nieuwsgierig naar hoe het zal zijn en hoe het zal gaan: sterven en dood zijn. Waar kom ik dan terecht? Ervaar ik dan nog iets? Of, liever gezegd: is er dan nog iets dat je ‘ervaren’ kunt noemen? Is er dan nog iets dat je ‘ik’ kunt noemen?

Sommige mensen hebben gevoel voor de grote cyclus waarvan al het leven op aarde deel uitmaakt. In een moeite door beleven zij hun eigen identiteit niet slechts als persoonlijk, maar hebben ze een ruimere opvatting over wie ze zijn. Een meneer kijkt vanuit zijn bed door het raam en wijst naar de boom die langs de weg staat. ‘Kijk, straks ben ik dood en begraven. Dan vergaat mijn lichaam en word ik helemaal verteerd door de aarde. Dan dien ik als voeding voor die boom en alle andere bomen. Volgend jaar komen daar weer nieuwe blaadjes aan en al die blaadjes, daar zit ik dan in.’

Anderen zijn tijdens hun leven nabij de dood geweest en vertellen over licht, schoonheid, daar willen blijven. Weer anderen kennen de ervaring van inspiratie en creativiteit, waarin je jezelf verliest. Ze kennen het – dáár zijn waar tijd en ruimte niet zijn en weten dat jij daar misschien ophoudt, maar het leven niet. Je wordt opgenomen. Je gaat op in iets dat groter is dan jij.

Franciscus van Assisi heeft het in zijn Zonnelied over ‘zuster dood’. Als tegenover broeder leven? Hij schrijft het niet, maar helemaal onlogisch komt het me niet voor. Leven en dood zou je kunnen zien als twee kanten van dezelfde medaille. Je kunt niet het ene ontvangen en het andere afwijzen. Kun je oog hebben voor het geheel dat beide samen vormen: leven en niet meer leven? En daarin het ‘nog niet leven’ meteen meenemen? En wat zie je dan?

In de krant een vrouw van mijn leeftijd, die haar naderende sterven omschreef als: ‘Dan laat ik me achterwaarts vallen in een oceaan van liefde.’ Haar vertrouwen ontroerde me. En nu ik het toch over water heb … Bertrand Russell beschrijft het zo: ‘Het individuele mensenbestaan moet zijn als een rivier: eerst smal, tussen nauwe oevers, hartstochtelijk voortsnellend langs keien en watervallen, geleidelijk wordt de rivier breder, de oevers wijken terug, het water stroomt kalmer, en uiteindelijk stroomt het zonder zichtbare onderbreking uit in de zee, waar het zijn individuele zijn pijnloos opgeeft.’ Prachtig. Let vooral op de woorden ‘zonder zichtbare onderbreking’.

Mijn soul buddy Wim Jansen schreef, met kanker in zijn lijf, een nieuw boek: ‘Brandend verlangen – om op te gaan in God/Liefde’. Hij beleeft de dood als losgelaten worden door alles in hem wat niet-liefde is en zo volledig samen te vallen met Liefde.

Voor mijn nabestaanden

Als zij dan eindelijk mij heeft gekust,
mijn langverwachte zuster dood,

en mij ontvoerd heeft naar haar slaapvertrek,
mij tot haar stilte teruggebracht,

dan zal zij mij in jullie harten zaaien
en ik zal zuiverder in jullie wezen zijn

dan wie ik in mijn leven was.

Wim Jansen

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel