Bij Psalm 1:3
Een studiegenote mailde. Ze had een vraag en liep al een tijdje rond met de gedachte mij erover te bellen, omdat ze vermoedde dat ik haar kon helpen. Ik schoot recht overeind en had de hoorn al in mijn hand, toen iets me wakker riep. Wacht – als ik haar nu bel, klopt dat dan? Ondersteun ik haar proces of zit in het in de weg? Ik besloot het laatste en belde haar niet.
Psalm 1 verwoordt het prachtig. De mens die vreugde vindt in de wet van de Eeuwige, wordt daar vergeleken met een boom aan stromend water. ‘Hij geeft zijn vrucht op zijn tijd.’ Als ik het niet zo lelijk zou vinden, zou ik hier tweemaal ‘zijn’ met vette hoofdletters typen. Zíjn vrucht op zíjn tijd. Ieder mens draagt vrucht naar zijn eigen aard en op zijn eigen tijd – ik kan niet voor mijn studiegenote bepalen wat haar vrucht is. En vooral: ik kan niet voor haar bepalen wat het goede moment is voor haar vraag, voor deze stap in haar proces van groei.
Stel je voor dát ik haar gebeld had. Dan had ik, om het zo te zeggen, haar werk gedaan. Zíj moet de volgende stap zetten op haar weg, niet ik. Als ik haar had gebeld, waren we allebei niet meer heel geweest. Een stukje van mij had haar werk gedaan. Een stukje van mij was zogezegd háár geworden. Ik was niet meer heel gebleven, een eenheid, want een stukje van mij was op háár plaats. En zij was niet heel gebleven, want een stukje van haar was vervangen door een stukje van mij.
Iedereen gaat zijn of haar eigen weg door het leven. Soms liggen er op die weg drempels. Het is dan blijkbaar de roeping van déze mens om over déze drempel te stappen. Op zijn eigen manier. Op zijn eigen tijd. Alles wat ík doe, verstoort dat proces van ‘de weg gaan’. Want de weg van deze vrouw, de weg van elk mens, is een weg van God met een mens. Als ik haar had gebeld, had ik haar stap genomen, en had ik me ertussen gewerkt – tussen haar en God. En dat kan nooit heilzaam zijn.
Ik moet niet háár werk doen. Zij moet haar eigen werk doen en ik het mijne. En het mijne is nu: bij haar blijven, maar rustig achterovergeleund, en toekijken hoe Gods liefde haar werk met haar doet. Zodat zij haar vrucht kan dragen op haar tijd.