Ont-wikkelen

Bij Marcus 4:26-27

In mijn hoofd klinkt muziek. Al dagen, maar ik word het me nu pas bewust. Wat is het ook alweer? Ik weet dat ik het ken. Hoge, ijle vrouwenstemmen. Een zacht golvende melodie. Pas als ik het zoeken opgeef, komt het antwoord in de vorm van de eerste zin. ‘Gij moet het eenzaam laten.’ Een gedicht van Ida Gerhardt, op muziek gezet, zodat het gezongen kan worden. Het eerste couplet: ‘Gij moet het eenzaam laten / het zaad dat ligt te slapen / en dat al kiem gaat maken.’

Wonderlijk hoe iets in mij dit lied tevoorschijn tovert, zonder dat ik het me bewust ben, en in mij laat zingen, net zolang tot ik het tot me laat doordringen. Het zaad in de aarde – het is een prachtig beeld voor wat er in mijn binnenste speelt. Ik schreef vorige keer al over de ervaring dat het bekende borrelen of vloeien waarin ik God’s beweging meen te herkennen, afwezig lijkt. Met nadruk: líjkt. Want ís God afwezig? Of is het alleen maar een buitenkant die is afgelegd, een jas uitgedaan – en herken ik de innerlijker gestalte nog niet?

‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe.’ Op mijn innerlijke akker is zaad gezaaid. Dat zaad ondergaat in de aarde, in het verborgene, een heel proces. Het gaat ontkiemen. Het gaat zich ontwikkelen. Van binnenuit. Wat de zaaier heeft gezaaid, is een vormvast, hard en klein zaadje; dat is de buitenkant. De schil, het kaf. Dat kaf is nodig als bescherming. Het kaf omhult en bewaart dat heel kwetsbare, dat innerlijke, dat het zaad in zich draagt. Pas als de omstandigheden ernaar zijn, groeit de binnenkant. Die neemt toe en neemt toe en op een gegeven moment past het kafje niet meer. Het wordt aan alle kanten te klein. Wat eerst bescherming gaf, gaat wringen en wordt dan een gevangenis. Het kiempje moet zichzelf bevrijden uit het kaf. Dat gaat (op zaadniveau) met grof geweld. De schil wordt van binnenuit opengebroken, opengescheurd. Het kaf breekt open en daar verschijnt de plant die in dat zaad verborgen zat – pril, teer, kwetsbaar.

De ont-wikkeling van dat zaad; de ont-wikkeling van iets innerlijks. Het lijkt op elkaar. Je moet het eenzaam laten, dicht Gerhardt. Je moet het laten slapen in de aarde. Inderdaad! Stel je voor dat je zaad zaait en het een week later weer opgraaft om te zien of er al iets gebeurt! Ik zie het al voor me. Als er nou íets is dat de ontwikkeling verstoort, is het dát. Nee, ‘het zaad ontkiemt en schiet op, ook al weet de mens niet hoe’. In het verborgene van mijn innerlijke akker ontkiemt het zaad wel – op zijn eigen tijd en op zijn eigen manier. En ik? Ik verblijf in niet-weten.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel