Bij Psalm 25:7
De verpleegkundige van het hospice belt. Of ik bij een bewoner kan langsgaan. Ze is erg onrustig en mijn collega heeft het idee dat dat met God te maken heeft. Dat heeft ze goed aangevoeld. Als ik bij haar bed sta, vertelt de vrouw in kwestie dat ze veel aan God denkt. ‘Straks sta ik voor de rechterstoel’, zegt ze. En die boezemt haar angst in. Ze is benauwd om veroordeeld te worden, want ze was in haar jeugd niet altijd even braaf. Ze durft er maar nauwelijks op te hopen dat God haar de overtredingen uit haar jongemeisjesjaren zal vergeven. Ik doe in een gebed met haar een beroep op Gods mildheid. Vraag of Hij met vriendelijke ogen naar haar wil kijken. Het neemt voor even haar onrust weg.
Hoe zijn haar woorden van alle tijden! Een paar dagen later zingen we in de kerk psalm 25, op rijm gezet door Willem Barnard en Muus Jacobse. ‘Denk toch aan de zonden niet van mijn onbedachte jaren.’ De woorden treffen me diep. Ik zit meteen weer bij dat bed.
Ik zie het vaker in mijn werk. Mensen die terugkijken op hun leven en de balans opmaken. Wat was goed, wat niet, waar heb ik dingen laten liggen, wat zijn gemiste kansen? Als je jong bent, kijk je heel anders tegen de dingen aan dan wanneer je oud en wijs bent. Als je toen had geweten wat je nu wist, dan had je de boel anders aangepakt. Maar het eigene aan het leven is juist dat je je dagen maar één keer kunt leven.
Daar zou je fatalistisch van kunnen worden. Maar ik wil niet zeggen dat je maar één kans krijgt. Zo is het niet. Elke nieuwe dag biedt mogelijkheden om een te poging te wagen je hernieuwde inzicht vorm te geven in wat je zegt en doet. Om te ontdekken dat je je vroegere ervaringen hebt overdacht, er dingen van hebt geleerd en daarnaar kunt handelen. Om te laten zien dat je door je ervaringen heen gegaan bent, dat ze je geraakt hebben en dat ze je tot bezinning hebben gebracht. En waar zou God naar kijken? Naar je fouten en missers? Of naar je pogingen om zo goed mogelijk te leven?