Bij Psalm 139:6 en 14
‘De kennis is mij te wonderbaar, te hoog. Ik kan er niet bij.’ Zo bezingt de psalmist in de Statenvertaling de onbevattelijke grootheid van God, die hem omgeeft en die hem gehoord heeft nog voordat hij sprak. En inderdaad, als je gaat proberen dichter bij God te komen door je verstand te gebruiken, dan kom je misschien wel een eindje op weg, maar erg ver kom je niet. God is onbegrijpelijk voor ons brein, voor onze rede, voor ons denken. Om God beter te leren kennen hoef je niet naar de universiteit. Nee, want Gods tegenwoordigheid is ‘te hoog, ik kan er niet bij’. Daar helpt geen hogeschool aan.
‘Je moet komen in een on-weten’, schrijft Meester Eckhart. Het weten helpt niet om God te zien, te kennen zoals Hij werkelijk is. Het verstand maakt een beeld van God en dat beeld staat in de weg om God zelf te zien. ‘Hoe meer je jezelf zo leegmaakt als een woestijn en hoe onwetender, om zo meer nader je Hem.’
Het mooie is dat de psalmist acht verzen verderop jubelt: ‘Wonderlijk zijn uwe werken. Mijn ziel weet dat zeer wel.’ Dat is toch bijzonder. Eerst roept hij uit dat de kennis te hoog is, daarna dat zijn ziel er weet van heeft. Spreekt dat elkaar niet tegen? Nee. Mijn zíel weet, schrijft hij. Met ons hoofd komen we er niet, maar onze ziel weet ervan.
God leer je niet kennen door de hoogte te zoeken, de hoogte van het verstand, van kennis, van de rede. Nee, God leer je kennen in de diepte van je ziel. Afdalen moet je, de weg naar binnen gaan en alles wat je op die weg tegenkomt loslaten. Dan komt de weg vrij voor het innerlijk weten dat allang op de bodem van je ziel ligt, wachtend tot jij het opmerkt en ziet.