Bij Psalm 94:22
Het is tijd om nieuwe foto’s te laten maken voor mijn website. De fotografe met wie ik contact leg, mailt met de vraag of ik al een locatie in gedachten heb. Eh, nee. Nog geen moment over nagedacht. Gelukkig schrijft ze in de zin erna: ‘Als ik je werk bekijk, denk ik dat rust belangrijk is voor de foto’s.’ O ja, de locatie moet natuurlijk iets te maken hebben met de inhoud van mijn werk! Liefst iets daarvan weerspiegelen. Rust, noemt ze. Ja, dat heeft ze goed gezien. En dan stromen de woorden mijn hersenpan binnen. Ruimte, leegte, open, hoog, licht, sereen, neutraal. Een kerk? Ik zie meteen rijen kerkbanken, kindernevendienstknutsels aan de muur en ik hoor de stem van de dominee. Verre van neutraal, en met ruimte heeft het weinig te maken. Wat dan?
Dan opent zich mijn innerlijke ruimte. Een oud gebouw, hoog. Ramen waardoor het licht vrijelijk naar binnenvalt. Pilaren die het hoge gewelf stutten. Ja, een kerk. De muren ruiken naar eeuwen lofzang en gebed. Maar de ruimte is leeg. Geen banken, geen stoelen. Geen preekstoel, geen lezenaar, geen microfoon. Geen enkel spoor van recente kerkelijke activiteit. Misschien een stenen doopvont in het portaal. Misschien een oud orgel ergens. In het midden op de grond brandt één enkele kaars. Zacht licht valt op de vloer eromheen. Geruis en een deur die opengaat en weer sluit. Daar verdwijnt de monnik die de kaars heeft aangestoken. Nu ben ik alleen. Stilte daalt neer.
Hier kan ik blijven zolang als nodig is. In deze lege, oningevulde ruimte. Ik kan me er terugtrekken uit het lawaai van het leven, van alledag. Alle gewoel in mij gaat liggen, komt tot rust. Alle verwachtingen die ik van mezelf heb, alles waaraan ik wil voldoen, alle schijn die ik koste wat het kost wil ophouden. Hier herontdek ik de sprekende stem van de stilte, die me weer op weg helpt het leven in. Die me aanmoedigt, de weg wijst, woorden in de mond legt.
Het klinkt als een vluchthaven, waarin ik me veilig kan voelen. Veilig voor alles wat er vanuit de grote boze buitenwereld op me afkomt. Maar het is geen ruimte om te blijven, het is een ruimte om vanuit te leven. Ik sta vanuit hier in de wereld. Deze ruimte is een plek waarvandaan ik me kan verhouden tot alles wat er om me heen en met mij gebeurt. Was die er niet, ik liet me meeslepen of reageerde er als een dolle op.
Deze lege ruimte is een plaats van niet-weten. Hoe vaak is het in mijn leven niet voorgevallen dat iemand iets tegen mij zei en ik pats-boem reageerde? Nadat ik de stilte een serieuze plek gaf in mijn leven, leerde ik langzaam maar zeker om minder direct te reageren. Sommige vragen of opmerkingen van anderen vragen niet om een reactie, maar om een respons. Ze vragen erom dat ik eerst enige tijd verblijf in dat niet-weten. Daar de woorden of gebeurtenissen laat bezinken en mijn innerlijk oor te luisteren leg voor wat er aan antwoord in me opkomt. Maar dat kost tijd. En het vraagt van mij dat ik de spanning uithoud van het ‘nog niet’. Het nog niet weten, nog geen antwoord hebben. En alles wat dat aan vragen en gedachten over mezelf oproept.
Als ik in deze ruimte ben, ontdek ik onder alle gedoe dat in mij opgeroepen wordt compassie, zachtheid, mildheid, vriendelijkheid. Al mijn gejaagdheid verdwijnt. Ik heb geen haast meer. Ik doe wel dingen en ik zeg ook dingen, maar vanuit deze ruimte doe ik ze om ze te doen, en niet om er zelf beter van te worden of er iets mee op te lossen dat mij dwars zit. Mijn innerlijke houding ten opzichte van alles wordt hier omgevormd.
Terwijl de Tweede Wereldoorlog om haar heen woedt en haar leven steeds meer inperkt, ontdekt Etty Hillesum haar innerlijke ruimte als bron die haar voedt, als grond die haar draagt. Haar innerlijke stilte is geen plek om zich terug te trekken uit de wereld; haar innerlijke stilte is de plek van waarúít ze leeft midden in die wereld. Ze boort er een diepe bron van compassie aan. Ze gaat vrijwillig naar Westerbork om daar haar volks- en lotgenoten te ondersteunen op welke manier ze maar kan. Het contact met haar bron blijft, ook onder die uitputtende omstandigheden. Als ze uiteindelijk zelf op transport moet naar Auschwitz, gooit ze vanuit de trein een briefkaart, geadresseerd aan een vriendin. De laatste woorden die we van haar hebben. ‘Ik zit midden in een volle goederenwagon op mijn rugzak’, schrijft ze. ‘Ik sla de bijbel op op een willekeurige plaats en vind dit: De Heere is mijn hoog vertrek.’
God als hoog vertrek. God als ruimte. Onmetelijk, onbegrensd, weids en open. Waarin alle menselijke bewegingen van de ziel worden opgenomen. Waarin ze gaan liggen en tot rust komen, zodat ze ons spreken en ons handelen niet meer bepalen. Een openheid, waarin we de ruimte ervaren om te leven vanuit pure vrijheid.