Bij Psalm 23:1
Ach, wat is fietsvakantie toch heerlijk. Oké, ik geef toe: je moet er behoorlijk wat comfort voor opgeven. Je bent 24 uur per dag buiten, rijdt door weer en wind en slaapt niet op je zachte matras. En dan heb ik het nog niet eens over de bijkomende spier- en andere pijnen. Maar het gevoel van vrijheid dat ik de afgelopen drie weken weer heb gehad – het is ongekend.
’s Ochtends sta ik op, trek mijn fietskleren aan, rol de matjes op, ruim de binnentent leeg. Ik eet een boterham en drink thee. Dan moet de rest van de tent eraan geloven en voordat ik het weet, staan de fietsen beladen klaar en kunnen we vertrekken. Nog een keer omkijken, nee, er ligt niets meer. Vuilnis deponeren in de bakken bij de ingang van de camping en weg zijn we. Vaak zo vroeg dat de meeste andere campingbewoners nog op één oor liggen.
En daar gaan we. De dag ligt open. We hebben geen idee wat de komende uren ons gaan brengen. Waar we onze tenten aan het eind van de middag zullen opslaan? Of de wind ons gunstig gezind zal zijn? Of we een bui op ons dak zullen krijgen? Een lekke band of andere pech moeten verhelpen? Of we een leuk museum zullen ontdekken? Of we onderweg in een charmant stadje op een terrasje in de zon kunnen zitten? Het ligt allemaal verborgen in de toekomst. Eén ding weet ik: hiermee doen we het vandaag. Met deze vier mensen, met deze vier fietsen, met de bepakking die daarop zit en met wat we in de supermarkt nog zullen inslaan voor het komende etmaal. Niet meer, niet minder. We hebben alles bij ons wat we nodig hebben.
En dát is vrijheid. Complete vrijheid. Hoe eenvoudig en oncomfortabel het misschien mag lijken, ik heb inderdaad alles wat ik nodig heb, daar op mijn fiets door het stille landschap met de dag nog openliggend voor me. En als er iets blijkt te ontbreken, dan doen we het maar zonder. Of er komt links- of rechtsom een oplossing.
De andere 49 weken van het jaar voel ik me blijkbaar niet zo vrij, want het valt me elk jaar weer op dat het die drie zomerweken wél zo is. Nu kun je denken: ja maar de rest van het jaar moet je naar je werk en dat soort dingen, maar daar zit het hem niet in. Want wat geeft mij het gevoel van vrijheid? Dat ik alles heb wat ik nodig heb en dat als er iets ontbreekt, ik wel wat improviseer met wat er wél is. Maar waarom zou ik me eigenlijk niet altijd zo voelen? Wat héb ik de rest van het jaar dan nodig? Wat doet me af en toe zorgelijk voelen? Dat ik tekort heb of zou kunnen komen! Tekort aan tijd. Tekort aan inspiratie. En daar sluipt het gevoel van beperking en beklemming mijn leven binnen.
De beginwoorden van Psalm 23 vertellen van een andere mogelijkheid om naar mijn leven te kijken. ‘De Heer is mijn herder, mij ontbreekt niets.’ Ik heb die woorden altijd een beetje als een terechtwijzing verstaan. Ik heb dat gevoel immers niet altijd, dat mij niets ontbreekt. Of op zijn minst heb ik niet altijd het vertrouwen dat het mij aan niets zal ontbreken. Blijkbaar geloof ik dan niet goed genoeg. Blijkbaar heb ik me dus nog steeds niet genoeg toevertrouwd aan de Herder. Zie je? Het zelfverwijt ligt op de loer. Ik leg mezelf langs de meetlat.
Maar de psalmist zegt niet: als je gebrek hebt aan iets, dan geloof je blijkbaar niet genoeg of goed genoeg. Hij zegt niet: geloof en de Heer zal je belonen. Hij schrijft mij niet voor hoe ik moet geloven. Nee, hij beschrijft zijn innerlijke houding tegenover het leven en wat het leven je kan brengen. En dat is een houding van toevertrouwen en overgave. En die brengt de vrijheid die ik van mijn fietsreizen ken. Die vrijheid, het is zijn levensgevoel.
De psalmist zegt me: ‘Het kán, je gewone dagelijkse bestaan in vrijheid leven. Het vraagt wel een innerlijke keuze, elke dag weer. Iets als: ik weet niet wat de dag me brengt, maar ik heb alles wat ik nodig heb en als er iets ontbreekt of er doet zich een probleem voor, dan komt er wel een oplossing. Of ik improviseer wat met wat we wél is. Of ik vraag om hulp. Mij ontbreekt niets.’ En speciaal voor mij voegt hij eraan toe: ‘En ja, óók voor tijd en inspiratie geldt: ik heb alles wat ik nodig heb en als er iets ontbreekt, improviseer ik met wat er wél is.’ En dankbaar voel ik de beperking wegvloeien en de vrijheid binnenstromen.
De psalmist geeft me geen tik op de vingers. Hij nodigt me uit om me niet te laten verblinden door mijn zorgelijkheid en door mijn angst tekort te komen of gebrek te hebben aan iets, maar mijn ogen open te houden voor wat er wél is en het daarmee te doen. In vertrouwen.