Bij Matteüs 6:27 (NBG) en 33 (eigen vertaling)
Maak je geen zorgen, zegt Jezus in zijn Bergrede. De vorige keer schreef ik er al over. En om zijn pleidooi kracht bij te zetten, stelt Jezus een vraag: ‘Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?’ Niemand steekt zijn vinger op. Je zorgen maken voegt niets toe. We weten het allemaal, toch is het verdraaid moeilijk om je géén zorgen te maken.
Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt voor ‘lengte’, kan op meerdere manieren lengte betekenen. Lichaamslengte – voor die betekenis kiezen de vertalers in deze vertaling. Maar het kan ook wijzen op levensduur. Ook daaraan kun je door je zorgen te maken geen el toevoegen. Een el is in de context van tijd niet de passende maat, maar ik hoop dat de lezer de vergelijking zal begrijpen. Hoe dan ook: die el, die je zelf niet kunt toevoegen, moet je zien als een maat voor zowel ruimte als tijd. Oftewel: aan je bestaan in deze tijdruimtelijke wereld heb jij niets toe te voegen – in ieder geval niet door je zorgen te maken.
Nee, zegt Jezus iets verderop. Het is Gód, die iets toe te voegen heeft aan ons leven en aan al die dingen waarover wij ons zorgen maken – hij noemt kleding en voedsel expliciet. ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en dat alles zal jullie toegevoegd worden.’ Met andere woorden: richt je op de Bron waaruit alles voortkomt en je zult daaruit ontvangen.
Dit beeld geeft mij ogenblikkelijk ontspanning. Ik hoef me niet in duizend bochten te wringen om wat dan ook aan mijn leven toe te voegen – God zal dat doen. Ik hoef mijn eigen leven niet te maken. Ik hoef me alleen te richten op het Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Dat is het enige dat van me gevraagd wordt. De rest, daar zorgt God voor.
Ontspanning, ja. Maar er klinken meteen ook tientallen stemmetjes in mijn hoofd. ‘Als het zo eenvoudig is, waarom is er dan nog honger op deze wereld?’ ‘Hoezo: God zorgt voor alles!? Je moet toch gewoon werken om de kost te verdienen?’ ‘Denk maar niet dat God de rekeningen voor je betaalt!’
En toch: ik heb niets toe te voegen. Dat doet God alleen. Of, om het in de woorden van Meester Eckhart te zeggen: ‘Wat wij zijn, zijn wij door God en wat wij bezitten, hebben wij van God en niet van onszelf.’