Bij Psalm 119:25
‘Mijn ziel komt niet los van het stof; geef Gij, naar uw woord, mij nieuw leven.’ Zomaar een vers uit Psalm 119. Zomaar? Nee, ik zong deze woorden samen met de monniken in het klooster in Huissen, toen ik er eind vorig jaar een paar dagen verbleef. De woorden kwamen binnen; ik had meteen kippenvel.
‘Mijn ziel komt niet los van het stof.’ Hier spreekt een verlangen dat ik herken. Nee, dat is nog te zwak uitgedrukt. Hier spreekt mijn verlangen. Het zijn oude woorden, van eeuwen her, maar ik herken ze als de mijne. Mijn ziel wil los raken, vrij zijn. Mijn ziel wil in een toestand van gewichtloosheid raken, zou ik bijna zeggen. Zij wil zich onbekommerd overgeven aan en zich verenigen met God. Maar zoveel dingen waaraan ik gehecht ben, houden haar vast. Materiële zaken vanzelfsprekend, maar ook andere dingen. Mijn plannen, mijn ideeën, mijn meningen, mijn overtuigingen – alles waaraan ik me vastklamp uit angst iets te verliezen, houdt me tegen om vrij te zijn.
Ik kan dat tamelijk letterlijk voor me zien, dat gehecht zijn. ‘Mijn ziel kleeft aan het stof’, staat er eigenlijk. Alsof je door een moeras loopt en bij elke stap moeite moet doen om je voet los te krijgen uit de modder. De aarde als een grote magneet, die je naar beneden trekt. Maar mijn ziel voelt ook de trekkracht van God. Iets in mij wil zich verenigen met dat grote Zijnde, waarvan ik een splinter in mij draag. Tussen die twee krachten beweegt zich mijn bestaan.
Angst weerhoudt me ervan me over te geven. Liever voel ik de zekerheid van dat zompige moeras, dan dat ik de drempel overga naar die onbekende leegte. Want ik voel wel dat verlangen, die trekkracht, maar de stap daarnaartoe is zo groot! De psalmist kent deze worsteling ook. En ook hij kan het niet alleen. ’Geef Gij, naar uw woord, mij nieuw leven.’ Strek uw hand naar mij uit en help mij over de drempel naar dat nieuwe leven waarnaar mijn ziel zo verlangt.