Bij Handelingen 1:9
Ruim zes jaar schrijf ik nu Parelduikers. Elke andere donderdag verschijnt er eentje op mijn website, vakanties uitgezonderd. Wie kan rekenen, rekene het na, de rest vertrouwt maar op mijn rekenkunst: dit is de drie-en-een-halfde keer dat er eentje verschijnt op Hemelvaartsdag. En heb ik ooit over Hemelvaart geschreven? Nee! Altijd keurig omzeild. Hoe ik dat gedaan heb, geen idee. Vakantie genomen? Handig gepland? Of waren er andere dringende dingen om over te schrijven? Ik vermoed een combinatie van deze oorzaken en ik vermoed vooral dat mijn grote verlegenheid met Hemelvaart er de bron van is. Want in hemelsnaam! Wat moet je met dat verhaal!? Jezus die omhoog geheven wordt en opgenomen in een wolk, zodat de leerlingen hem niet meer zien. Geboorte, dood en opstanding, de uitstorting van de Heilige Geest – ik kan wel wat met de christelijke feesten. Maar dít …
Toch is ook Hemelvaart een essentieel onderdeel van de weg van God met de mens, van de weg van geloof, van de weg van een mens door zijn leven. Het wolkerige gebeuren zegt mij dat we afscheid moeten nemen van de lichamelijkheid van Jezus om iets groters te gaan zien en ervaren. Maar laten we bij het begin beginnen.
Je zou Hemelvaart natuurlijk kunnen beschouwen als een gebeuren dat voor de ogen van de volgelingen van Jezus plaatsvindt. Zij hebben met deze mens opgetrokken, naar hem geluisterd, zijn door hem begeesterd, door hem op weg gezet. Nu verdwijnt hij voor hun ogen. Zonder zijn lichamelijke nabijheid moeten ze verder.
Wij denken vaak dat iemand helemaal weg is als hij gestorven is. Inderdaad: opgenomen ten hemel – en dus onbereikbaar voor ons. Maar mijn ervaring is dat iemand in gestorven toestand nog veel meer in gang kan zetten dan toen hij of zij nog leefde. Ik denk nu aan de dood van een vriend, een paar jaar terug. Dat zag ik natuurlijk niet meteen na het overlijden, daar moest eerst tijd overheen gaan en pijn doorleefd worden. Maar uiteindelijk zijn door zijn dood twee andere dierbare vriendschappen op mijn weg gekomen. En hoeveel ben ik, juist door dat overlijden, niet gegroeid! Ook mensen die ik beroepshalve ontmoet in het hospice maken soms blijvende indruk. Dan put ik uit de gesprekken die ik met hen voerde, soms jaren later nog, in de gesprekken die ik met de huidige bewoners voer. Soms zet het sterven en het doodzijn van iemand meer in gang dan wij kunnen bedenken. Iemand is niet ‘weg’ als hij dood is. Hij of zij werkt nog steeds in ons en door ons.
De leerlingen moeten zonder de lichamelijke nabijheid van Jezus verder. En dit afscheid is tegelijk een nieuw begin: de start van de Christus-beweging. Het paradoxale is dat als Jezus niet was verdwenen, de beweging niet groter dan Jezus zelf was geworden. Hij móest weg, opdat de beweging Jezus’ omvang kon overstijgen. Hij was een graankorrel die in de aarde moest sterven om vrucht te dragen en zich te vermeerderen – deze keer heel letterlijk. De verschijningen na zijn dood en opstanding zijn nog steeds heel lichamelijk. Die concrete lichamelijkheid moet verdwijnen, om ruimte te maken voor lichaam van Christus. En dat geldt niet alleen voor de leerlingen die er toen bij waren en met open mond naar boven keken, waar hun rabbi verdwenen was, maar ook voor ons. Want ook wij zien Jezus vaak als ‘een man van toen, lang geleden, op een andere plek op deze aardbol’. Mooie verhalen, ja, maar gaan ze ook over jou en mij? Als je ze zó bekijkt, niet. Maar de verhalen gaan niet alleen over die ene concrete man van toen en daar, ze gaan over jou en mij, hier en nu!
Het afscheid van het lichaam van Jezus is de geboorte van het lichaam van Christus. En dan niet als baby’tje in de stal in Bethlehem, maar als wereldwijd ‘lichaam’, een beweging, een stroom waar jij en ik ook deel van uitmaken. Niet omdat we bepaalde geloofsovertuigingen hebben aangenomen of lid zijn van een bepaalde kerk, maar omdat we leven en uit liefde voortgekomen zijn.
Jezus niet meer kunnen zien, afscheid nemen van zijn lichamelijke zichtbaarheid – het wijzigt onze blikrichting. Onze blik wordt naar binnen gericht. Nu wij Jezus niet meer zien met onze ogen, gaat ons innerlijke oog open voor zijn aanwezigheid – in ons, door ons heen, in de ander, in alles wat ademt.
Jezus moet ‘onzichtbaar’ worden, opdat de ogen van de leerlingen geopend worden, opdat onze ogen geopend worden voor iets heel anders: dat wij allemaal deel zijn van het lichaam van Christus – of je het wilt of niet, of je het bewust bent of niet. Alles wat ademt is een cel van het kosmische lichaam van Christus dat altijd en overal op gelijke wijze tegenwoordig is en voortdurend verandert. Dat lichaam dat alles omvat, dat pulseert van de levenskracht, dat ademt, beweegt en groeit en dat bestaat uit pure liefde.