Levensadem

Bij Genesis 2:7

Ik zit op mijn meditatiebankje, zoals elke werkdag. De discipline opbrengen om elke dag weer te gaan zitten kost me geen moeite; het gedisciplineerd de oefening die meditatie is uitvoeren, wel. Even weer de puntjes op de i. Ik richt mijn aandacht op mijn adem. Daar gaat-ie: in en uit, in en uit. Ik voel bij inademen mijn buik opbollen; als mijn adem mijn lichaam verlaat – ja, wat gebeurt daar eigenlijk? Mijn buik voelt strakker, harder. Dat klopt natuurlijk. Uitademen kost inspanning; ik moet mijn spieren aanspannen om mijn longen te legen. Nou ja: leger te maken.

Ik concentreer me een tijd op hoe ik de lucht uit mijn longen pers. Ja, daar doe ík iets. Mijn spieren maken van mijn longen een blaasbalg. Ik duw de gebruikte lucht naar buiten. Ik geef terug wat ik heb ontvangen en waar ik uit heb gehaald wat mijn lichaam nodig heeft. Dank je wel, lucht, hier heb je de overblijfselen van deze ene ademhaling terug. Dank je wel! Eigenlijk is elke uitademing een oefening in loslaten. Je hebt iets ontvangen, je hebt het in dankbaarheid aangenomen, je hebt het tot je genomen, het heeft je gevoed, maar nu dient het je leven niet meer en neem je er afscheid van om plaats te maken voor iets nieuws.

Daar gaat mijn adem uit … en daar stroomt nieuwe lucht mijn longen binnen. Mijn focus komt te liggen op de inademing. Nou ja, dat woord klopt eigenlijk niet. Inademen klinkt alsof ík iets doe, actief, maar eigenlijk doe ik juist niets en onderga ik het inademen. Ik laat de spierspanning los, mijn longen ontspannen zich en ze stromen vol. De verse lading lucht haal ík niet binnen; die stroomt vanzelf. Een tijd volg ik hoe na elke uitademing dit wonderlijke gebeuren zich telkens opnieuw voltrekt. Mijn longen vullen zich vanzelf weer met verse lucht om mijn lichaam te voorzien van wat het nodig heeft. Fascinerend! En langzaam verschuift mijn gewaarwording. Niet ík adem, maar iets stuwt lucht in mij. Ik word beademd.

En daar komen woorden boven die mij ooit werden aangereikt om op te mediteren. Je ademt in op: U, God, in mij. En je ademt uit op de woorden: Ik, God, in U. U, God, in mij; ik, God, in U. En ik zie een voortdurende stroom. God blaast mij de adem in, ik geef hem terug aan God. God geeft zichzelf aan mij, ik geef mijzelf terug in God. Een beweging die doorgaat en doorgaat, mijn hele leven lang.

God blies de mens de levensadem in de neus en de mens werd een levend wezen, zo beschrijft Genesis de schepping van de mens. Op mijn meditatiebankje wordt dat van een eenmalig iets een voortdurend gebeuren. Van geschiedenis wordt het actualiteit. Hier en nu! Voortdurend! U, God, in mij; ik, God, in U.

Dan kijk ik vooruit naar wat ooit mijn laatste adem zal zijn. En wat een troostrijk beeld is dit dan. Aan het begin van het leven zet God de boel ‘aan’, in gang. God geeft zichzelf aan mij en daarna geef ik mijzelf terug in God – een proces, een heen-en-weer, dat al jaren gaande is en nooit hapert. U, God, in mij; ik, God, in U. Aan het eind van mijn leven is de laatste beweging: ik, God, in U. Ik geef mijzelf over, zoals God zichzelf gaf toen ik mijn eerste adem ontving. Maar niet in het luchtledige geef ik mij volledig en totaal, nee, in Gód geven wij onszelf.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel