Bij Psalm 116:1
Als je de psalmen met aandacht leest, blijf je soms bij het eerste woord al steken. Dat overkwam mij tenminste bij Psalm 116. ‘God heb ik lief, want die getrouwe Heer [hoorde mij]’, klinkt als je hem zingt. De Nieuwe Bijbelvertaling doet: ‘De Heer heb ik lief, hij hoort mijn stem, mijn smeken’. Bijbel dicht, liedboek dicht, Hebreeuwse tekst erbij. Ahavti staat er. Ik heb lief. Punt.
Ik heb lief! Ogenblikkelijk roept er een stem in mij: ‘Dit is mooi!’ Ja, dit is mooi. Omdat er een heleboel níet staat. Er staat niet: ‘Ik heb God lief, want hij hoorde naar mijn stem.’ Levensgroot is de valkuil dit te interpreteren als: ik heb God lief zolang hij naar mijn stem hoort. Of: ik heb God lief omdat hij naar mij luistert. Ja, de liefde is misschien wakker gekust door de ervaring dat God hoort, zij ontspringt misschien aan deze ervaring, maar zij is daarvan niet afhankelijk. Als zij eenmaal stroomt, blijft ze stromen, los van wat God al dan niet doet.
Er staat ook niet: Ik heb die-en-die lief. Of: Ik heb God lief. Nee, er staat: Ik heb lief. De liefde die hier bezongen wordt, is niet gekoppeld aan een ander of de Ander. Deze liefde wordt niet opgewekt door iemand buiten mij. Deze liefde stroomt gewoon. Niet voor één persoon, maar voor alles en iedereen. Liefde zonder specifiek adres. Liefde die ís.
Ik heb lief. De psalmist ervaart een onafhankelijke, op zichzelf staande, adresloze liefde, die te groot is om voor zichzelf te houden. Hij loopt over. Dit gaat niet over een een-tweetje tussen de ene mens en de andere of tussen mens en God, nee, als een beker die overvloeit, zo stroomt de liefde uit de psalmist. Zonder doel, zonder richting. Hij bezingt liefhebben als de grondhouding van het bestaan, de onderstroom van het leven.