Bij Galaten 2:20
Meerdere keren per week fiets ik hetzelfde rondje. Nou ja, dat is niet helemaal waar: ik fiets altijd naar hetzelfde punt. De weg ernaartoe en weer naar huis wissel ik af, ik heb geloof ik vier varianten, maar altijd stop ik bij een steiger die recht het Veerse Meer in loopt. Op het uiterste puntje daarvan ga ik zitten en kijken. Zomer of winter; regen of zon; ochtend, middag of avond.
Wat ik waarneem is altijd hetzelfde en altijd weer anders. Het water – in de zomer hoog, in de winter laag. Soms spiegelglad, soms woeste golven, meestal er iets tussen in. Als er een boot voorbijgekomen is, even een paar hogere golven. Soms is het water helder, zodat je de schelpen, krabben en visjes op de bodem kunt zien, soms ondoordringbaar troebel. Vrijwel altijd hoor je geklots, soms heel licht, soms stevig en zich opdringend. Ik voel de zon op mijn gezicht, een zacht briesje of de soms snijdende wind in de winter, de kou die zich onder mijn jas nestelt. En regendruppels – soms strelen ze mijn wangen, soms slaan ze hard neer en prikken ze in mijn bovenbenen. Ik hoor watervogels. Allerlei soorten, in de zomer andere dan in de winter. Ze gakken, schreeuwen, krijsen, piepen. Ze vliegen over, ze duiken naar vis, ze drijven en wassen zichzelf, ze staan in het lage water op een prooi te loeren. En ze laten hun stront achter op de steiger, zodat ik met aandacht mijn weg moet banen en goed moet opletten waar ik ga zitten. Ik zie de bomen, die van kleur verschieten – bekeken over een jaar. En de kale takken, de vormen, in de winter. Geruis als er een briesje staat en lawaai bij windkracht vijf. Gras op de oever, dat in de zomer mooi hoog wordt. Met een enkele orchidee ertussen. De herten op het eiland in het meer, grazend langs de kant en in het najaar de mannetjes, die van zich laten horen. En heel af en toe steekt een zeehond zijn kop boven water.
Het enige dat ik er doe en hoef te doen is waarnemen. Waarnemen hoe het leven zich voor mijn neus afspeelt. Hoe het leven zich vlak voor mij ontvouwt. Ik hoef er niets voor te doen – het gebeurt gewoon. Het vraagt niets van me: geen bemoeienis, geen zetje in welke richting dan ook, geen oordeel, geen handelen. Het laat zich gewoon zien. Ik ben slechts toeschouwer.
En hoe vaker ik daar zit, hoe dieper tot mij doordringt dat ik ook in mijn eigen leven slechts een toeschouwer ben. Ook door mij heen gaat het leven gewoon zijn gang. Het ontvouwt zich zoals het zich ontvouwt, in zijn eigen tempo, in zijn eigen richting. Gebeurtenissen doen zich voor – soms kabbelende golfjes, soms golven met schuimkoppen erop. Gedachten komen en gaan zoals een meeuw mijn blikveld binnenkomt en weer daaruit verdwijnt. Gevoelens gaan door mij heen en zoals de golven het oppervlak van het water bewegen, brengen de gevoelens mijn binnenwereld in beroering. Onrust, ongemak, verwarring, angst – ze steken af en toe de kop op zoals de zeehond die zich af en toe laat zien. Ik kan me erdoor laten meeslepen en meevoeren en af laten drijven van dat ene dat altijd hetzelfde is. En ik kan ervoor kiezen om het allemaal te bekijken zoals ik het zich ontvouwende leven aan het Veerse Meer bekijk, namelijk als toeschouwer. Als neutrale waarnemer, die ziet: het komt en het gaat, maar het ene blijft altijd hetzelfde. Ik zou het de rotsbodem kunnen noemen, die onder dat alles aanwezig is. Of de levensenergie die zonder mijn ingrijpen zijn gang gaat en het leven draagt en voedt.
Je hoeft niet elke dag naar het Veerse Meer te fietsen om neutrale waarnemer van het zich ontvouwende leven te zijn. Dit is namelijk ook wat er gebeurt in meditatie. Wie zich concentreert op of zichzelf steeds weer terugbrengt bij een en hetzelfde punt (je adem, een punt in je lichaam, een woord, een beeld), komt vanzelf terecht op de positie van neutrale waarnemer. Je kiest dat ene punt als focus, als standpunt; je bekijkt alles wat er in jou gebeurt vanaf dat punt – een punt van waaraf je niets hoeft. Niets kunt, zelfs, want je had met jezelf afgesproken te blijven zitten op je meditatiebankje. Je gaat zien: het ontvouwt zich in mij, door mij heen, zonder mijn verdere bemoeienis. Niet ik adem, het ademt in mij – dat ga je zien en ervaren. En: niet ik denk, maar het denkt in mij. Niet ik voel, maar het voelt in mij. En, Paulus parafraserend: niet ik leef, maar het leeft in mij. Het gebeurt in jou, aan jou, door jou heen en je hoeft het alleen maar ruimte te geven. Je hoeft alleen maar mee te bewegen. En gek genoeg voelt dat als een enorme bevrijding.