Bij Johannes 20:17
De tuin van het graf, vroeg in de ochtend. Duisternis hangt over de aarde, duisternis hangt over het leven. Jezus, ‘mijn meester’, is dood en begraven. Maria van Magdala komt bij het graf en ziet: de steen is weg. Het graf is open. Open en leeg. Ze weent. ‘Vrouw, waarom huil je? Wie zoek je?’, vraagt de tuinman, die achter haar staat. ‘Heer, als u hem hebt weggenomen, zeg me waar u hem hebt neergelegd en ook ik neem hem weg.’ Als de tuinman haar naam noemt, ‘Maria!’, ziet en hoort zij: het is Jezus. ‘Mijn meester!’ En dan volgt Jezus’ antwoord: ‘Houd mij niet vast.’
Houd mij niet vast! Wat een moment! Totale shock en verbijstering en dan horen: ‘Houd mij niet vast.’ Ik houd je op minstens een armlengte afstand. Is dat liefde?
‘Houd mij niet vast.’ Het heeft mij altijd streng in de oren geklonken. Het harde gebod. Of verbod, eigenlijk. Dat verdraagt zich maar moeilijk met bijvoorbeeld: ‘Kom tot mij, allen die vermoeid en belast zijt.’ En toch, toch zijn dit woorden van vertrouwen, van troost. Van liefde, ja.
‘Houd mij niet vast.’ In de kunstgeschiedenis heet dit moment: noli me tangere. In het Latijn kun je een verbod op twee manieren verwoorden. In de ontkennende gebiedende wijs (‘Houd mij niet vast’) of in een constructie met het werkwoord nolere, niet willen. En dat wordt hier gebruikt. Letterlijk staat hier dus niet: ‘Houd mij niet vast’, maar: ‘Wil mij niet vasthouden.’ Een klein verschil, maar voor mij maakt de nuance wel degelijk uit. Jezus verbiedt hier niet, hij nodigt uit om iets te laten. Hij nodigt Maria uit om hem te laten gaan. Om het wilsbesluit te nemen om hem te laten gaan. Om afscheid te nemen van zijn fysieke, lichamelijke, menselijke nabij zijn. Hij nodigt óns uit om hem niet te zien zoals we hem fysiek, oppervlakkig zien: als mens van rond het jaar nul, Heer en Heiland, Redder van ons zielenheil, ‘mijn meester’. Nee, hij nodigt ons uit om die uiterlijke Jezus te laten voor wat hij is en onze ogen te openen voor de Christus, de Opgestane, die hij ten diepste is – hier en nu, altijd en overal, eeuwig.
De Opgestane is niet een persoon van ongeveer tweeduizend jaar terug, van ergens ver weg. Nee, de Opgestane woont in ons allemaal. De Opgestane is het nieuwe leven, dat door de dood heengegaan is. Het nieuwe leven, dat in ons verborgen zit en dat niets liever wil dan stromen, naar buiten komen, overvloeien. Het nieuwe leven: pure Liefde die zichzelf wil geven.
‘Houd mij niet vast.’ Het is geen verbod om je aan hem vast te klampen, maar een uitnodiging om de uiterlijke Jezus los te laten, het opstandingsleven in jezelf te ontdekken en jezelf daar voluit aan toe te wijden.