Bij Marcus 9:36
Jezus geeft zijn leerlingen aanschouwelijk onderwijs en daartoe zet hij een kind in hun midden. Heel letterlijk, maar in het Nederlands klinkt dat gek, staat er: hij nam een kind. Hij nám! En ogenblikkelijk hoor ik de woorden van het laatste avondmaal: hij nam een brood, zegende het, brak het en deelde het uit.
In zijn evangelie gebruikt Marcus vijf maal precies deze vorm van het werkwoord nemen. Eerst beschrijft hij tweemaal een wonderbare spijziging. Jezus nam een brood, sloeg zijn ogen ten hemel, sprak de dankzegging uit, brak het en deelde het uit tot verzadiging van velen. En een paar hoofdstukken na onze scène met het kind, viert hij het avondmaal met zijn vrienden, waarbij hij het brood en de beker neemt.
Is het vergezocht om te denken dat Marcus hier, als Jezus dit kind neemt, expres dat woord gebruikt, zodat wij daaraan denken – aan: Hij nam een brood …? Is het vergezocht om te denken dat dit kind net als het brood genomen, gezegend, gebroken en gedeeld wordt, maar dan op een geestelijke, spirituele manier? Gebroken en gedeeld opdat zijn leven vrucht draagt en velen verzadigt? Het is wél de werkelijkheid! Het kind leeft nog steeds, ondanks dat het al eeuwen geleden gestorven is. Het leeft nog steeds, omdat het bij wijze van spreken nog steeds in ons midden staat en ons vraagt: Laten jullie je nemen door Jezus, door God, om gezegend te worden, om gebroken te worden en gedeeld?
Aanlokkelijk klinkt het niet: gebroken en gedeeld worden. Daar komt sterven bij kijken – geestelijk sterven, maar sterven blijft het. Van je eigen plannen afzien, van jezelf afzien, jezelf leeg maken. Dat is dit sterven. Maar dit sterven heeft een zachte kant, want dit is een sterven opdát. Je ziet van jezelf af, opdat je God voor ogen kunt hebben. Je maakt jezelf leeg, opdat God jou kan vullen. Je laat je eigen plannen varen opdat God door jou kan handelen.
Jezus neemt een kind. En het kind vraagt jou: laat jij God zijn werk doen in je leven, opdat jouw leven vrucht draagt en velen verzadigt? Of houd je je leven voor jezelf en is je leven, omdat het niet ten dienste staat van zegen, van groei en vermeerdering – is je leven voor niets?