Bij Genesis 2:8
Een nieuw jaar. Voelt als: schone lei. Nieuwe kans. Het oude afschudden en een nieuw begin maken. Bij dat gevoel hoort dat oude verhaal over het begin: Genesis. Een zinsdeel uit het tweede scheppingsverhaal valt me ineens op. ‘Dan plant God een hof in Eden, in het oosten.’ Het paradijs is dus te vinden in Eden, in het oosten. Ik heb eigenlijk geen flauw idee, maar er zijn vast wetenschappers geweest die een poging hebben ondernomen de exacte plaats van de hof in Eden te lokaliseren. Niet gelukt, vermoed ik.
Mij treft vooral de plaatsbepaling ‘in het oosten’. Dat is een relatieve aanduiding. In het oosten – welke plek dat is, is afhankelijk van waar jij je op dat moment bevindt. Je kunt er niet naartoe. Of nou ja, je kunt er wel naar op weg gaan, maar je bereikt het nooit, want als je er bent, ligt het oosten weer verderop. Het is net als met de horizon; daar kun je ook nooit aankomen. ‘Het oosten’ is ongrijpbaar. Het is geen plaatsaanduiding, maar een richtingwijzer.
We kunnen wel iets zeggen over ‘het oosten’. Het is de plek waar de zon opkomt. Daar waar het licht de duisternis verdrijft. De plek waar de nieuwe dag begint. De plek waar een nieuw begin wordt gemaakt. De plek van nieuwe kansen en nieuwe mogelijkheden. Waar alles nog open ligt, nog niets is gestold in vaste vorm. Het oosten is de plek van de oorsprong van alles, van pure potentie. Op die plek, waar alles mogelijk is en waar opnieuw kan worden begonnen – daar ligt het paradijs.
Het paradijs is geen plek, het is eerder een moment. Het is het moment dat, na de nacht, een nieuwe dag begint. Het moment dat de duisternis zich gewonnen geeft aan het licht. Het is het moment dat het inzicht oplicht en de onbewustheid verdrijft. Het is het moment na de worsteling in de Jabbok, wanneer Jakob, gezegend met een nieuwe naam, een nieuw leven betreedt. Het is het moment dat de vrouwen het lege graf ontdekken. Het zijn de momenten dat de zon over een mens opgaat.
Het paradijs is geen plek en eigenlijk ook geen moment. Het paradijs ligt in de diepte van alles. Als je wat dan ook afpelt tot op de oorsprong, het vormloze begin, de mogelijkheid die alles ooit was en in beginsel is – dan ben je in het paradijs. Alles wat vorm heeft, alles wat bestaat, draagt dat vormloze begin in zich terwijl het bestaat.
Het paradijs is geen plek die je op een kaart kunt aanwijzen. Het is daar, waar je jezelf ontdekt als tijdelijke vorm voor de vormloze oorsprong. En in één moeite door worden je ogen ervoor geopend dat dat voor iedereen geldt en ontmoet je in een willekeurige ander datzelfde oerbegin. Dat is opnieuw geboren worden. Je krijgt een nieuw perspectief; je kijkt nu bij wijze van spreken ‘vanuit het oosten’. Je hebt zonder onderzoek en zonder opgraving zomaar gevonden waar de hof in Eden ligt.