Het licht schijnt in de duisternis

Bij Johannes 1:5

Ik lig te woelen in mijn bed. Een van onze pubers moest om tien uur nog een verhaal kwijt en nu lig ik daar wakker van. De ene na de andere onruststoker bezet mijn geest. Boze gedachten, onzekere gedachten, angstige gedachten – ze zijn er allemaal. Het voelt nogal donker in mijn binnenste. Ik ga maar even beneden zitten en iets lezen. Vaak lukt het daarna om in slaap te komen.

Ik pak het boek waar ik mee bezig ben. Iets over dromen. Een vrouw droomt dat ze in de nacht door een donkere tunnel loopt. Ze is niet bang. Als ze achterom kijkt, ziet ze allemaal lichtjes. ‘O heerlijk’, denkt ze, ‘er is licht achter me.’ Wat een beeld! Deze vrouw krijgt inzicht in het proces waar ze in zit of voor staat. Het donker in, dat is: je onbewuste in, om die delen van jou die in het donker verblijven op te zoeken. Ze onder ogen te zien. Stap voor stap, de hele tunnel door. Deze vrouw doet dat, overigens tot haar eigen verbazing, zonder angst. Als ze achterom kijkt, is het licht achter haar. Logisch, schrijft de auteur. Alle onbewuste stukken die je onder ogen ziet, die je naar je bewustzijn haalt, zijn niet meer onbewust. Alle donkere stukken waar jij het licht van jouw bewustzijn op laat schijnen, worden licht. Het licht loopt als het ware met je mee. Overal waar bewustzijn is, is licht. Als het licht van het bewustzijn in het onbewuste, in het donker schijnt, maakt het donker plaats voor het licht.

En meteen zijn daar de woorden van de evangelist Johannes. ‘Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het licht niet overmeesterd.’ Woorden uit het grote gedicht dat zo vaak op kerstmorgen wordt gelezen, als we de geboorte vieren van Jezus, tweeduizend jaar geleden – en van Christus, ieder moment van elke dag in ons. Degene die ‘Licht der wereld’ wordt genoemd. Het licht, het bewustzijn, dat de duisternis, het onbewuste, verdrijft.

Daar zit ik, midden in de nacht, met een boek op de bank. Wat zou er gebeuren als ik het licht van mijn bewustzijn laat schijnen op al die roerselen in mijn ziel? Al die gedachten, waardoor ik me laat vangen? Ik sluit mijn ogen. In mij, ergens diep in mij, weet ik mijn wezen, mijn kern. Ik zie het als een kleine bal. En ik laat die bal licht geven. Ik glimlach. Eigenlijk draag ik een lamp in mijn binnenste. Een lamp met een dimmer, zodat ik hem naar believen feller en minder fel kan laten branden. Ik draai de schakelaar helemaal open en de lamp begint te stralen – ongekend. Het licht beschijnt alles in mij. Mijn hele fysieke lichaam, mijn gedachten, mijn emoties – alles is verlicht door het licht dat van die plek komt. En inderdaad – het duister wijkt. Zolang ik de dimmer vol open heb staan, kan ik de gedachten die mij zojuist nog kwelden, zien voor wat ze zijn: gedachten, die vrij rondzweven in mij, maar die ik met rust kan laten. Hun macht is verdwenen. Ik laat ze vrij en zij laten mij vrij.

Zolang en voor zover ik me bewust ben, is er licht. Licht dat schijnt in de duisternis. Licht, waar de duisternis plaats voor maakt.

Wil je meer blogberichten lezen? Ga naar Blog: Parelduiken in de bijbel