Bij Johannes 8:12
Voor zijn verjaardag nodig ik mijn vader uit voor een museumbezoek. Het wordt De Pont in Tilburg, een museum voor hedendaagse kunst. Eén werk in het bijzonder treft ons: een installatie van James Turrell (Wedgework III). Om het te zien, moeten we eerst een lichtsluis door. Vanuit de met daglicht verlichte zaal loopt een smalle gang in een lus met rechte hoeken, zodat alle lichtinval voorkomen wordt. We schuifelen het duister in; gelukkig is er een leuning. Ik klamp me eraan vast. Na een paar meter is het pikdonker. Bij de laatste hoek zie ik een zacht schijnsel. De leuning stopt. Op de tast vinden we een bankje en daar gaan we zitten om onze ogen aan het spaarzame licht te laten wennen.
We kijken naar iets wat ik het beste kan omschrijven als een podium. En dat podium wordt verlicht door zacht-blauw licht. Nee, niet het podium wordt verlicht, maar de ruimte, de leegte eróp. Het licht valt in de leegte totdat het de vloer en de wanden van het podium bereikt. Het voelt alsof we zitten te wachten tot de opkomst van … een zangeres of een circusartiest. Of, in deze omgeving eerder te verwachten, een suppoost die een kunstobject in het licht plaatst. Dat gebeurt allemaal natuurlijk niet. Het licht beschijnt de leegte boven het podium en stelt de afwezigheid van een ‘iets’ centraal.
De lichtbron zelf kunnen we niet zien. De lamp (of zijn het er meerdere?) is vanuit ons perspectief verborgen achter een hoek in de muur. We kijken naar het licht, dat, nu we er beter naar kijken, mooi verstrijkt van bijna vast tot verstrooid. En we zien ook na een tijdje hoe groot het verschil eigenlijk is tussen de manier waarop het licht op de ene wand valt en op de andere.
Na een hele poos staan we op en lopen, nu met onze hand losjes op de leuning, terug door de lichtsluis. Het licht van de zaal doet pijn aan onze ogen en we staan even stil om onze pupillen de tijd te geven kleiner te worden. ‘Dit is eigenlijk een heel mystiek werk’, zegt mijn vader, met zijn aandacht nog bij het werk van Turrell. ‘Gek is dat, nooit over nagedacht, maar in een museum gaat het altijd over de objecten die je bekijkt. Die kun je zien dankzij het licht. En hier was het licht zélf het onderwerp. Het object.’ Even is het stil tussen ons. ‘Maar licht is eigenlijk niets’, vervolgt hij. Dan schudt hij zijn hoofd. ‘Nee, niet niets, maar wél: niet-iets. Licht is geen ding dat je kunt zien, maar datgene wat ons zien mogelijk maakt.’
‘Ik ben het licht der wereld’, zegt Jezus over zichzelf in het evangelie naar Johannes. Woorden die nogal grootsprakerig kunnen overkomen. Maar als je ze leest met deze Turrell-ervaring op je netvlies, klinken ze ineens heel anders. Ik ben het licht der wereld wordt: ik ben niet iets dat je kunt zien, maar datgene wat jouw zien mogelijk maakt. Ik ben niet zichtbaar, maar geef jou zie-vaardigheid.
De lichtbron in het werk van Turrell was niet zichtbaar voor ons. En gelukkig maar, want die had ons waarschijnlijk verblind. Lampen zijn al vaak te fel om in te kijken, laat staan de lichtbron aller lichtbronnen: de zon. Wie daarin kijkt, raakt verblind. Als Jezus zichzelf licht der wereld noemt, hoor ik hem zeggen: ‘Pas op met te lang of te direct naar mij kijken. Dan raak je verblind. En daar ben ik niet voor bedoeld. Ik ben bedoeld om te schijnen over alle dingen, zodat jullie die kunnen zien.’
De Amerikaanse Franciscaan Richard Rohr schrijft het heel puntig. ‘Licht is niet bedoeld om náár te kijken. Licht is bedoeld om méé te kijken.’ Jezus zegt in feite: ‘Ik ben niet bedoeld om náár te kijken, ik ben bedoeld om méé te kijken.’ Wie naar Jezus kijkt, verblindt zichzelf. Je staart je blind op zijn verschijning, op zijn persoon, op Jezus als historisch figuur. Maar daarvoor is hij niet bedoeld. Hij is bedoeld om ons te laten zíen.
Het is de bedoeling dat we het licht dat Christus is op deze wereld laten vallen en dán zien wat zich in dat licht aan ons laat zien. Het is de bedoeling dat wij deze wereld waarnemen in het licht dat Christus is. Het licht van Christus is een licht dat zuiver is, helder. Dat gezuiverd is van eigenbelang, vrij van denken in ‘jij of ik’. De bron van waaruit dat licht schijnt is een en al vertrouwen, verbondenheid, compassie en complete aanvaarding. Complete aanvaarding van alles wat je ziet en complete aanvaarding van jezelf.
Wie in deze tijd rondkijkt in onze wereld, in onze samenleving, in zijn eigen leven wellicht, ziet crisis, ontwrichting. Vragen, zorgen, angst. De woorden van Christus nodigen ons uit zijn licht te laten vallen op alles wat ons gebeurt, op alles wat gaande is in onze maatschappij en in deze wereld – en ons de ogen te laten openen voor wat er dan zichtbaar wordt.