Bij Matteüs 25:31-46
In dagblad Trouw woedt een discussie over de hel. Eén iemand meende te moeten schrijven dat hij vindt dat de hel ‘terug moet in de kerk’ en vele anderen vinden daar wat van. Ik sluit met de Parelduiker eigenlijk nooit aan bij actuele discussies, maar toevallig (of niet toevallig, natuurlijk) las ik in een boekje van Nico ter Linden er iets over dat wat lucht bracht in dit verbale geweld. Ik geef het graag door en denk er even op door.
Jezus maakt onderscheid tussen mensen als tussen schapen en bokken. De schapen, degenen die hongerigen te eten en dorstigen te drinken gaven en naakten kleedden, worden welkom geheten in het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor hen bestemd is. De mensen die dat allemaal nalieten te doen worden gesommeerd te verdwijnen naar het eeuwige vuur. Tja. Of deze woorden (van Jezus of van de evangelist) nou betekenen dat er letterlijk een hel en een hemel naast elkaar bestaan … Ik weet het niet. Ik vraag me af of we bijbelteksten als deze moeten gebruiken om onszelf en anderen te overtuigen van het bestaan van een hemels paradijs en een gloeiend hete hel. Alsof God op het ene toneel zorgt voor een lieflijke en zalige omgeving en op het andere wraakzuchtig en beledigd het vuur nog eens opstookt. Ik krijg dat niet bij elkaar.
Trouwens, zou ik in zo’n hemel willen vertoeven – vooropgesteld dat ik een schaapje zou zijn? Zelf genieten van paradijselijke sferen, wetend dat anderen tegelijkertijd lijden? Daar heb ik vandaag de dag al moeite mee; zou dat na de dood anders zijn? Als ik er geen moeite mee zou hebben, moest ik nog maar eens goed in mijn hart kijken. Aan wie heb ik zo’n hekel dat ik dát zou willen? Voor wie voel ik dan zó’n verachting of wrok? Maak ik van mijn hart dan geen hel-op-aarde?
Er zitten twee joodse mannen op een terrasje. Ze drinken een glas wijn. ‘Zo stel ik me de hemel voor’, zegt de een tegen de ander. ‘Dat we op een terrasje zitten en zulke heerlijke wijn drinken. En dat we dan niet hoeven te betalen.’ De ander is even stil. ‘Ik stel me de hemel ook als een terrasje voor. Daar voeren we dan samen een goed gesprek onder het genot van een mooie wijn. En dan zeg ik tegen jou: ‘Hé, daar heb je Adolf Hitler ook’, en dan zetten wij ons gesprek voort.’ Kijk, dát is nog eens een hemels beeld! God geve dat ik eens van mijn verdriet, verbittering en wrok bevrijd ben. Verlost van alles wat mij in dit ingewikkelde leven in de weg staat om vrij mens te zijn. De middeleeuwse mysticus Meester Eckhart noemt dat ‘onbewogenheid’. Dat klinkt misschien koud en onbetrokken, maar hij bedoelt er hetzelfde mee. Dat je hart helemaal vrij is, en jij dus ook. Vrij van welke verstrikking dan ook. Dat is de hemel-op-aarde.
Of je de hel terug in de kerk moet willen … Ik weet het niet. Ik zie er het nut niet zo van in mensen bang te maken dat ze na hun dood gestraft zullen worden voor wat ze tijdens hun leven allemaal fout doen of nalaten. Ik zie er wél het nut van in bij mezelf na te gaan waar ik ook maar de geringste hellerigheid laat bestaan in mijn eigen leven. Welke overtuigingen over anderen mij onvrij maken – onvrij om de ander net zoveel hemel te gunnen als mijzelf.