Bij Genesis 1:1-19
‘Oma, wat denk jij dat de lievelingskleur van God is?’ vraagt een meisje van zeven. Oma is met stomheid geslagen, maar kleindochter weet het wel. ‘Groen, natuurlijk.’ En gelijk heeft ze.
Groen is de eerste kleur die genoemd wordt in de bijbel. We lezen het scheppingsverhaal. Dag één: God zegt: kome er licht! – en er komt licht. Zo maakt God scheiding tussen het licht en de duisternis. Dag twee: God maakt de hemel boven het water. Dag drie: God maakt scheiding tussen land en zee. Maar de aarde is nog maar een kale boel. Geen oord om leven mogelijk te maken en te ondersteunen. En wat doet God? Hij zegt: ‘Laat de aarde groen doen groeien.’
Groen – dat betekent gras onder je voeten. Planten, struiken en bomen die zaad dragen. Die vruchten geven. Voedsel voor mens en dier.
Nou is er iets heel moois aan dat groen. Daarvoor kijken we nog even verder, naar dag vier. Dan maakt God de zon, de maan en de sterren. Daarvóór was er al wel licht, maar dat was dus geen zonlicht, want de zon was er nog niet. Dat licht dat er was, dat was – tja, Gods licht. Licht met een hoofdletter.
Bij biologie leer je over fotosynthese – hoe planten zonlicht omzetten in koolhydraten, zodat ze kunnen groeien. Maar de aarde brengt al dit groen voort op dag drie van de schepping. Nog geen zon te zien! Alleen dat licht, dat God op de eerste dag bij name riep. Het leven van mens en dier wordt geregeerd door de morgenster. Maar dat groene daar op de aarde – dat groeit onbekommerd in het Licht. Jaloersmakend!
Ik ben benieuwd wat mijn biologieleraar ervan zou zeggen, maar ik vind het een fascinerende gedachte.