Bij Exodus 20:4
Ik begin het beeldverbod steeds beter te begrijpen.
Ik ging naar een nieuwe bewoner in het hospice om kennis te maken. Ik stelde mezelf voor als de geestelijk verzorger van het huis. De man schoot rechtovereind in zijn bed en riep me toe direct te vertrekken. ‘Geloof? Daar moet ik niets van hebben. We zijn direct klaar! En u hoeft niet terug te komen!’
Zo’n heftige reactie op het woord ‘geestelijk verzorger’ komt gelukkig niet vaak voor. En al kan ik zulke verbale agressie de ene dag beter opvangen dan de andere, ik kan goed zien wat hier gebeurt. Het gaat in zo’n geval niet om mij. Nee, iets of iemand schuift als het ware vóór mij. En diegene krijgt de volle laag. God zelf, de pastoor van vroeger, ouders die hun kind het geloof door de strot hebben geduwd, de kerk in het algemeen of een paar mensen in de kerk in het bijzonder. Met een beetje fantasie valt er een heleboel te verzinnen dat de woede van deze man gewekt kan hebben, maar laat ik voor deze column er maar even vanuit gaan dat het om God ging. Als ik striptekenaar was, zou ik mezelf tekenen achter een God van bordkarton. En er zwaaiend achter vandaan stappen. ‘Hallóó! Ík ben het, Marga Haas!’ Dat beeld van God was het enige dat de man nog zag. En zijn boosheid maakte hem blind.
Jammer. Want we hádden natuurlijk een goed gesprek kunnen hebben. Een ontmoeting waarin we hadden kunnen kijken naar wat er gebeurd is waardoor hij zo boos is op God. Waarin we samen hadden kunnen kijken naar dat beeld van God, dat maar buitenkant is. En misschien was het de man in de loop van dat gesprek wel gelukt om afscheid te nemen van die bordkartonnen façade. Om te gaan zien dat God niet samenvalt met het beeld dat hij van hem heeft. Dat hij een beeld van God met zich meedraagt, waardoor hij God zélf niet meer ziet. Zodat God – bij wijze van spreken, het is véél te menselijk gedacht – achter dat beeld vandaan kan stappen. ‘Hallóó! Ík ben het!’
Het hele geval zette mij aan het denken. Ik draag vast ook beelden van God in mij. Beelden waar ik al of niet bewust van ben. In hoeverre ontnemen zij mij mijn heldere zicht op wie of wat God is? Ook ik moet afscheid nemen van mijn beelden van God, stuk voor stuk, om zo God achter God te ontdekken.