Bij Johannes 20:26 en Matteüs 25:36
Soms vind ik het maar knap lastig om een boodschap over te brengen. Ik voeg voor de zekerheid meteen maar toe: dat ligt voornamelijk aan mijzelf. Ik heb nogal de neiging om voor de troepen uit te lopen. Ik heb iets ontdekt, iets gezien en dat wil ik zó graag overbrengen dat ik het pats-boem neerleg. Maar dan vergeet ik dat ik een hele weg heb afgelegd om te gaan zien wat ik ontdekt heb. Ik verwacht dat iedereen wel begrijpt wat ik bedoel, maar ook ik moest een hele weg afleggen om het te gaan zien. Ik gooi mijn arme toehoorders zonder pardon in het diepe.
Met een vriend spreek ik erover. ‘Ik herken het helemaal’, zegt hij gelukkig. ‘Het is puur enthousiasme. Je hebt iets ontdekt en dat wil je delen. Ik heb in de loop der jaren geleerd om even een stap terug te doen en me af te vragen waar mijn publiek ‘zit’. Ik probeer aan te sluiten daar waar mijn toehoorders zijn – en niet daar waar ik wil dat ze terechtkomen.’ Wijze woorden, maar ik wil er nog niet aan. ‘Ja maar laatst bij een lezing! Sta ik daar te vertellen over het ervaren van God in alles en dan vraagt die ene meneer zich af of dat allemaal wel past binnen de leer van de kerk. Ik snap wel dat die vraag komt, hoor. Binnen de muren van de kerk is het wel zo veilig. Maar ook benauwd! En het enige dat ik wil, is een beetje ruimte maken. “Kom eruit! De kerk is geen gevangenis!” Maar deze meneer wilde blijkbaar niet.’
Mijn vriend is even stil. Dan zegt hij: ‘Maar als iemand zich vrijwillig opsluit tussen de kerkmuren en jij denkt dat diegene beter af is buiten, dan heeft het misschien niet zo heel veel zin om dertig meter verderop te gaan roepen. “Bevrijd jezelf! Hier moet je zijn!” Ik zie je al staan!’ Ik lach mee en schud mijn hoofd. Nee, de rauwdouwer in mij zal in dit geval niet helpen. ‘Ga eerst maar eens naast hem staan’, zegt hij. ‘Zoek hem op bínnen die muren, daar waar hij zich bevindt.’
Ik vóel mijn hersens vonken. De ander opzoeken binnen de muren waar hij zich bevindt. Ik zie Jezus voor me, die zijn leerlingen na zijn dood en opstanding bezoekt in een ruimte, waarvan de deur gesloten is. Dáár gebeurt het, wat mijn wijze vriend als weg aanwijst. Dóór de muur heen zoekt Jezus zijn volgelingen op. De volgelingen die vastzitten, opgesloten zijn – niet tussen kerkmuren, maar in hun verdriet en angst, hun schaamte en schuld, hun onvermogen voorbij de dood te kijken. Jezus bezoekt zijn vrienden, die zich opgesloten hebben. Hij staat niet buiten te roepen, nee, hij gaat naar ze toe. Hij bezoekt ze midden in hun opgesloten zijn.
Dóór de muur heen komt hij bij hen binnen. Hij rammelt niet aan de deur, hij slaat geen ruitje in. De Opgestane is zo subtiel, zo transparant, dat een muur, een grens, hem niet tegenhoudt. Is dat voor ons ook weggelegd? Misschien wel: door onszelf helemaal opzij te zetten. Wie zichzelf afpelt, laag voor laag, die wordt steeds meer wie hij ten diepste al is. Een opgestane, noem ik dat nu maar even. Als me dat lukt of gegeven is, mezelf te bevrijden van mezelf – misschien dat ik dan in de buurt kom van de subtiliteit en transparantie van de Opgestane. En misschien kan ik dan door de muur heen waarachter een ander zich bevindt om hem daar te bezoeken. Maar eerst moet ik mijn hooghartigheid afleggen – dat ik beter zou zien dan die ander wat goed voor hem is. En mijn overtuigingen, mijn oplossingsgerichtheid, mijn beter weten, mijn drang die ander te bekeren. Die maken me log, zwaar, vast. Daarmee bereik ik die ander niet in zijn opsluiting. Ik kan die ander pas echt bereiken als ik hem opzoek binnen de muren waarachter hij opgesloten zit. En om dat te kunnen, moet ik misschien bereid zijn mezelf buiten achter te laten.
Dit geeft een heel nieuwe invulling aan het bezoeken van gevangenen, een van de werken der barmhartigheid. Natuurlijk, dat gaat óók over mensen die een straf uitzitten in een penitentiaire inrichting. Maar wat een diepte krijgt het woord ‘gevangenis’ ineens. Mensen zitten soms gevangen in oude pijn. In schaamte en schuld. In verdriet en angst. Dertig meter verderop gaan staan roepen dat ze daaruit moeten komen – als het al effect heeft, dan een tegengesteld. Nee, hier zul je als naaste behoedzaam de gevangenis van de ander moeten betreden. Vrijwillig de cel binnengaan waarin hij zit, met alle subtiliteit en transparantie die je kunt opbrengen. Niets meenemen, maar met lege handen op weg gaan. En naast hem gaan staan, naakt en kwetsbaar.