Bij Psalm 141:3
Bedachtzaamheid is niet mijn sterkste kant. Jarenlang oordeelde ik daarom hard over mezelf. Als ik zag dat een ander geraakt werd door wat ik zei, sprak ik mezelf inwendig beschuldigend toe. ‘Kun je je mond niet houden!’ En ik zuchtte over mijn hardleersheid.
Had ik Psalm 141 maar eerder ontdekt. ‘Zet een wacht voor mijn mond, Heer, een post voor de deur van mijn lippen.’ Had ik dat voor elk gesprek gepreveld, dan had ik mezelf en anderen veel verwarring bespaard. Een wachter voor je mond, die, voordat een woord daadwerkelijk gesproken wordt, wikt en weegt om te zien of het inderdaad gesproken moet worden of niet. Een uitwendige beoordelaar, die overziet wat de gevolgen van het spreken zijn en die je behoedt voor uitglijders. Wat had ik daar een behoefte aan.
Inmiddels heb ik geleerd dat er ook een andere kant aan mijn flapuiterigheid zit. Ja, een gesprekspartner raakt uit zijn comfortzone. Dat geeft allerlei ongemakkelijke gevoelens – ook bij mij. Verwarring. Maar die kan ook iets heilzaams brengen. De boel wordt opgeschud, er komt iets in beweging. Er ontstaat ruimte voor een nieuw perspectief. En dat kan helend zijn.
De crux zit hem in de intentie waarmee ik de woorden uitspreek. Waar komen mijn woorden vandaan? Vanuit een verlangen dat de ander struikelt en valt, beseft dat ik gelijk heb of mijn intellectuele overmacht onderkent? Wil ik de ander de mond snoeren, aftroeven, de baas zijn? Of misschien ben ik wel bang voor een pijnlijke stilte, voel ik een spanning die ik niet durf te laten bestaan. Het zijn allemaal aanleidingen om te spreken. Maar dat spreken is verre van heilzaam.
Ik ben niet zo van de goede voornemens, maar een wacht voor mijn mond lijkt me wel wat. Niet een die erop is gericht nare gevoelens te voorkomen. Nee, hij hoeft alleen te kijken of mijn intentie zuiver is. Als dat zo is, vertrouw ik erop dat als mijn woorden verwarring veroorzaken, die tot zegen zal zijn.