Bij Genesis 1:3
Met man en kinderen kijk ik naar een aflevering van een tv-serie over het heelal. Het programma doet een behoorlijk beroep op ons voorstellingsvermogen. Het begin is nog bekend en comfortabel: planeet aarde. Dan wordt er stap voor stap uitgezoomd. De aarde als onderdeel van ons zonnestelsel. Ons zonnestelsel als onderdeel van de Melkweg. De Melkweg als een van de vele, vele sterrenstelsels. Het is duizelingwekkend en niet te bevatten. Zo groot en ruim en leeg als de kosmos is. En wij zweven daar ergens in die leegte, die nog steeds uitdijt en groter en leger wordt en we moeten maar hopen dat de krachten die ons in onze baan houden, sterk genoeg blijven.
Onze puberdochter wordt er onrustig van. Ze zit te schuiven en te draaien. Uiteindelijk slaat ze haar handen voor haar ogen. ‘Ik kan dit niet zien!’ Ik sla mijn arm om haar heen en druk een kus op haar haar. De beelden zijn inderdaad een aanslag op je gevoel van veiligheid en geborgenheid. Van zinvolheid, ook. Want als we inderdaad zo klein zijn, zo bijna helemaal niets – wat zou je dan nog moeite doen om je cijfer voor aardrijkskunde op te halen? Wat zou je dan nog oefenen voor altvioolles? Wat doet je bestaan er dan nog toe?
In de week erna lees ik in een boekje van de Spaanse middeleeuwse mysticus Johannes van het Kruis. Zijn woorden roepen bij mij een herinnering wakker. Op fietsvakantie rijden we door Frankrijk. Het is laat in de middag; achter ons ligt een lange en hete dag. We doorkruisen een dorpje. Op zoek naar een koele plek voor een laatste pauze stappen we bij de kerk af en gaan er naar binnen. We zetten ons op een bank en drinken wat uit onze bidon. Als ik voldoende ben bijgekomen van de inspanning van de afgelopen kilometers, krijg ik oog voor de ruimte waarin ik me bevind. Een klein altaar voorin. Verse bloemen. Een kruisbeeld. Lege banken voor me. Door de hoge, smalle ramen valt het zonlicht naar binnen. Het licht maakt van die prachtige banen in de ruimte. Scherp getekend. Ik kijk er een tijd lang in stilte naar en geniet van de schoonheid van het tafereel.
Dan verschuift mijn aandacht zich. Ik zie niet langer de banen licht, maar één enkele baan. Hij wordt steeds compacter, steeds dichter, bijna vast. Alsof ik hem zou kunnen aanraken. Ik blijf kijken en ineens zie ik het. De baan líjkt uit licht te bestaan. Maar in werkelijkheid bestaat hij uit honderdduizend zwevende deeltjes waarop het licht valt. Stofjes. Zie je het ook? Licht op zichzelf is niet zichtbaar. Pas als het op iets valt, zie je dat er licht is. Hier in dit koele kerkje zijn het allemaal kleine stofjes die ervoor zorgen dat ik het licht kan waarnemen in banen, die bijna tastbaar zijn.
Dus lieve dochter, ja, je hebt het goed gezien en goed gevoeld. Je bent niet meer dan een stofje op onze planeet. En onze planeet is niet meer dan een stofje in het heelal. Maar daar hoef je niet moedeloos van te worden. Elk stofje is een gelegenheid, een kans. Een mogelijkheid voor het licht om zichtbaar te worden. Zoals die stofjes in dat kerkje mij het licht van de middagzon lieten zien, zo kun jij een stofje zijn op deze aarde, waarop het licht kan vallen en zo zichtbaar kan worden. Licht van den beginne, dat voor de mensen om je heen te ervaren is in jouw bestaan.