Bij Lukas 15:1-7
Die arme 99 andere schapen!
Nogmaals de gelijkenis van het verloren schaap. Iemand heeft honderd schapen; een raakt er verloren. De eigenaar laat de 99 andere achter in de woestijn en gaat achter het verloren schaap aan totdat hij het vindt. Werkelijk! Welke herder doet zoiets! Een nagenoeg hele kudde onbeheerd achterlaten in de woestijn, waar voortdurend gevaar dreigt. Honger, dorst, kou, wilde dieren. Daar staan 99 schapen, gewoon aan hun lot overgelaten. Verloren. Of hard op weg om dat te worden.
En dan: zal de herder wel terugkomen? Het ene schaap is verloren, op een dwaalweg geraakt. Aannemende dat dat schaap een beeld is voor de mens: het gaat niet de weg ten leven, maar het doolt rond in het donker, misschien wel in het doodsgebied. De herder zal ook deze weg moeten gaan om dat ene verloren schaap te vinden. Maar wie zegt dat hij sterk genoeg is om niet in de klauwen van het duister terecht te komen? Dat hij sterk genoeg is om het gebied van duisternis en dood in te gaan en er ook weer uit terug te keren? Je moet in spirituele topconditie verkeren om dát te kunnen! In ieder geval: de herder verdwijnt – net zo ver als het verloren schaap verdwenen is. Hij gaat dezelfde weg.
Daar staan 99 schapen zonder herder. Aan hun lot overgelaten. Aan hun lot overgelaten? Nee, de herder is vertrokken om het ene schaap te vinden, maar laat de 99 andere niet aan hun lot over, maar aan elkáár. De 99 hebben elkaar – ter bescherming tegen kou, tegen wilde dieren.
Als je dit beeld goed tot je laat doordringen, roept het een vraag op. Ik ben als kerklid maar al te gemakkelijk geneigd te denken dat wij in de kerk de goede herder ‘hebben’, dat wij Jezus ‘hebben’, dat wij God ‘hebben’. Maar misschien is de kerk wel de plek van de kudde, van de 99 door de herder in vertrouwen achtergelaten schapen. Aan elkaar toevertrouwd. En is de herder zelf op diverse dwaalwegen aan het zoeken naar wie verloren is.