Bij Genesis 9:12-17
Een paar weken terug: van dat prachtige najaarsweer. Felle zon, afgewisseld met wolken en stevige buien. Het licht lokt me naar buiten. Ik maak mijn regenbroek vast onder mijn snelbinders en stap op de fiets. Eenmaal de stad uit is het genieten. Rechts van mij de lage middagzon, links van mij loodgrijze lucht. Dat geeft een prachtig verlicht tafereel als ik naar links kijk. En ik vermoed dat ik daar een regenboog te zien zal krijgen. En jawel, al gauw tekent zich daar een ronde boog af – zij het heel flauw. ‘Even geduld, dat wordt vanzelf scherper’, zeg ik tegen mezelf en stap af om alvast mijn regenbroek aan te trekken. Terwijl ik mijn been in de eerste pijp probeer te krijgen, kijk ik af en toe op. Maar feller wordt de boog niet. Eerder vager. Ik draai mijn hoofd naar rechts en zie de uitlopers van het wolkendek voor de zon schuiven. ‘Ah, jammer’, verzucht ik. De vage boog verdwijnt even snel als hij gekomen is.
Een paar dagen eerder zat ik ook al op de fiets met zulk mooi weer. Woeste wolken, laag licht over de polders. En daar, links van mij, staat ineens één poot van een regenboog. Fel, helder. Ik heb geen haast, dus ik stop om het natuurverschijnsel helemaal te kunnen volgen. Daar groeit-ie, stukje bij beetje, totdat er over de weilanden een hele, volle kleurenboog staat in al zijn pracht. Ik voel me volstromen met dankbaarheid dat dit zich zomaar laat zien. Zo’n boog, die alles wat daaronder is omarmt en omvat. Ontroerd schiet ik in mijn regenbroek; de eerste druppels hebben me inmiddels bereikt. Als ik hem aanheb, blijf ik naast mijn fiets aan de kant van de weg staan. De regenboog blijft minutenlang helder zichtbaar, tástbaar bijna. Ik blijf kijken om ervan te genieten. En daar, in de verte, fietst iemand mijn blikveld in. Hij fietst recht onder de boog, voorovergebogen over zijn stuur, zijn capuchon over zijn oren. Pure compassie welt in mij op. ‘Ach, fietsertje’, mompel ik. ‘Je moest eens weten wat er zich boven je hoofd afspeelt.’
Terug naar de vervagende boog, een paar dagen later. Ik sta daar nog te worstelen met mijn regenbroek en vang de eerste druppels, afscheid nemend van een regenboog die niet echt tot volle ontplooiing kon komen. Dan komt de herinnering aan een paar dagen eerder boven. En plots verschuift mijn perspectief. Ik weet: iemand die nu dáár staat, daar rechts, met de zon in zijn rug, ziet nú dat wat ik een paar dagen eerder zag. En meteen zie ik mezelf en alles om me heen vanuit dat standpunt. Daar sta ik, hannesend met mijn regenbroek, in een poging mezelf te beschermen tegen de regen die mij onvermijdelijk gaat bereiken, met vanuit dát perspectief een prachtige, volle regenboog boven mijn hoofd. En mét dat ik mezelf vanaf daar kan zien, welt pure compassie in me op en verzucht ik over mezelf: ‘Ach, fietsertje, je moest eens weten.’ En terwijl ik eindelijk mijn eerste been door de pijp van mijn regenbroek heb, vóel ik als het ware de regenboog boven me. Hij omarmt mij en de hele polder, hij omvat mij en alle weilanden om me heen, en hij behoedt en beschut me. Ik voel me gekoesterd door de regenboog, die prachtige regenboog, die ik boven mij weet en die bestaat uit alle kleuren van het spectrum – de zichtbare en de onzichtbare. En de regen deert me niet meer. Ik word nog even nat, maar het voelt compleet anders.
Mystiek is een oefening in het kijken door de ogen van God, schrijft Dorothee Sölle. Dat is nogal een verschuiving van perspectief. Maar deze ervaring helpt me. En ik hoop dat ik de volgende keer dat er in mijn leven een bui dreigt of valt, ik op zijn minst éven in staat ben mezelf van een afstandje waar te nemen en een glimp zal opvangen van de regenboog die vanaf daar te zien is.